Tekstweergave van GA-1918_MB005_00085

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM opgave hieronder. Broedend werden er waar - genomen : roek, spreeuw, wielewaal, groenvink, schild vink, huismusch, witte kwikstaart,- boomkruiper, koolmees, pimpelmees,™* zwart - kopmees, grauwe vliegenvanger, tjiftjaf, fitis, spotvogel, heggemusch, tuinfluiter, merel, zanglijster, gekraagd roodstaartje, winter - koninkje, boerenzwaluw, huiszwaluw, toren - valk, houtduif en misschien ook nog gier - zwaluw en steenuil, die vroeger op het voor - malig Rozenburg zeer algemeen voorkwam. Geregeld worden verder waargenomen kauw - tje, vlaamsche gaai, sijsje, kuifleeuwerik, goudhaantje, kramsvogel, koperwiek, rood - borstje, kerkuil en blauwe reiger, terwijl enkele malen gezien werden: putter, ringmusch, gele kwikstaart, staartmees, pestvogel, zwart - grauwe vliegenvanger, beflijster, groène specht, kleine bonte specht, draaihals, koekoek, ijsvogel (die had wellicht een nest), sperwer en houtsnip. Men ziet hieruit, dat voor even - tueel te stichten amsterdamsche parken, bij een goede inrichting, nog gerekend kan worden op een zeer ruime en belangwekkende vogelbevolking”. D. S. Het oudemanhuis als seminarium. In 1828 was het concordaat met den Paus tot stand gekomen; Amsterdam zou de zetel zijn van den bisscbop van Nederland benoorden de groote rivieren. In Amsterdam begon de regeering reeds naar geschikte gebouwen uit te zien. Dirk van Hogendorp schrijft daarom aan zijn vader 19 December 1828: „De zaak vaneen bisschep met zijn toebehooren schijnt er nu door te zijn en zal veel ongenoegen geven. Het Oude-Mannenhuis is tot een seminarium in beslag genomen. De wethouders hebben eene vergadering van regenten en regentessen doen beleggen, waarin Deutz en Reael (wethouders) verschenen zijn, die eenvoudig verklaard hebben dat het gouvernement het gebouw van noode had. De gansche onderneming van het Oude-Mannenhuis is eene particuliere onder - neming waar de stad wellicht sedert de tiër - ceering eenige jaarlijksche bijdrage toe gegeven heeft. Doch het fonds is een eigendom van ’t gesticht, en de menschen die er in wonen, hebben zich op bepaalde voorwaarden voor hun geld ingekocht, om daar ongestoord en in stille rust hun leven te kunnen eindigen. Al dit is nu eigendunkelijk de kop ingeknepen en die ouden van dagen moeten er uit. Men raakt aan zulk eene handelwijze intusschen zoo gewend en de vrees om zijn ongenoegen te toonen is zoo groot, dat ik u ,wel durf verzekeren dat hoewel deze zaak reeds meer dan een week oud is, drie vierde van de ingezetenen er geene kennis van dragen". Colenbrander Gedenkstukken IX, 2, 885. Het concordaat werd intusschen niet uitgevoerd; er kwam geen bisschopszetel te Amsterdam en'dus ook geen seminarium; de oudjes konden aan hun poort blijven, H. B. UIT BOEK EN TIJDSCHRIFT De amsterdamsche Wijnhandel. In het Jaarboek 1918 van de Vereeniging van nederlandsche Wijnhandelaars zet dr. Joh. C. Breen zijn studie over de geschiedenis van den amsterdamschen wijnhandel voort. Hij begint met een puzzle, waarvoor ook wij geen oplossing weten. In 1621 kwam onder goedkeuring van Burgemeesteren een confré - rie der wijnkoopers tot stand, die in 1659 werd vervangen dooreen nieuw wijnkoopers - gild. Maar er is een keur van 14 Novem - ber 1645, waarbij het wijnkoopersgild wordt afgeschaft; niettemin zette de confrérie, die hier bedoeld kan zijn, haar werkzaamheden voort. Hoe dat zij, dit staat vast, dat bij keur van 16 October 1659 een nieuw wijn - koopersgild werd opgericht; de keur regelde in 21 artikelen het geheele bedrijf. Het blijkt, dat wij hier te doen hebben met de echte wijnkoopers ; de grossiers eenerzijds, de slijters en tappers anderzijds waren uitgesloten. Juist deze bepaling werd dikwijls overtreden ; steeds waren er wijnkoopers, die ook in het klein verkochten. In 1663 werd een nieuwe be - lasting op den wijnaanvoer gelegd, die in het gild tot heel wat verzet aanleiding gaf. Voortdurend moest bovendien door de over - heid worden toegezien, dat de accijns gere - geld werd betaald, die blijkbaar nogal eens werd ontdoken. In 1659 werd zelfs van de wijnkoopers en ook van de brouwers een eed gevergd, dat niet zou worden gesloken; deze eisch gaf weer aanleiding tot nieuw verzet. Over deze dingen waren inde zeventiende eeuw voortdurend moeilijkheden. Niet minder over den impost op den wijn; de regeering van Amsterdam verzette zich inde Staten van Holland steeds tegen een punctueele uit - voering der keuren in deze materie; men vreesde daarvan blijkbaar nadeel voor den wijnhandel. Wel wilde zij medewerken tot de scheiding der bedrijven van wijnkooper en tapper, waarvan de combinatie blijkbaar veelvuldig voorkwam. Ook met de grossiers trachtte men een regeling te treffen. Dat houdt stellig ook verband met de klachten der pachters van den wijnimpost die blijkbaar door de sluikerij nog al te kort kwamen; in 1670 spreken zij van twee ton per jaar. De Staten wilden ook hier de ordonnantie hand - haven; maar Amsterdamwas daartoe moeilijk te bewegen. In het begin van 1671 werd de invoer o.a. van franschen brandewijn, in No - vember d.a.v. ook die van franschen wijn ver - boden Hetspreekthaast van zelf, datdat verbod door onze brave voorouders werd ontdoken, zelfs tijdens den oorlog met Frankrijk van 1672 en volgende jaren. In 1675 kwam weer de verbetering van de inning van den impost aan de orde; inde volgende jaren vinden wij voortdurend voorstellen en ook soms be - sluiten daarover. Deni7 September 1679 werd 77