Tekstweergave van GA-1918_MB005_00082

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM waarin medegedeeld werd dat „een eensklaps geboren vereeniging van de voor - naamste handelaars, bankiers en kapitalisten van Parijs’' zich had verbonden om zoo noodig verscheiden millioenen obligatiën te koopen, en dat de betalingen der liquidatiën zonder moeielijkheden hadden plaats gevonden. De daling der fondsen in Frankrijk deed hare uitwerking ook op de amster - damsche beurs gevoelen. Martinus Stuart, die den titel voerde van „Geschied - schrijver des Rijks”, zegt in zijn Jaarboek over 1818. „Daar de handel in die fondsen alhier meer op termijn geschiedt, had de zorg om op den afrekeningsdag het te kort te kunnen betalen dit gevolg, dat meest alle fondsen tot eene laagte daalden, waartoe men niet had berekend, dat zij, bij voortdurende vrede zouden hebben kunnen komen. Het geldgebrek werd algemeen en de intrest was verbazend zelfs met genoegzaam onderpand in effecten. Weldra ontdekte men ook, dat buiten deze nieuwe, reeds eene vroegere fransche leening aanleiding tot buiten - sporige speculatiën had gegeven, terwijl de markt overladen was door andere vreemde leeningen, welke de beurs met papier als hadden overstroomd”. Ineen dagboek uit dien tijd leest men op 19 November: „effecten doodelijk flauw. Enkele firma’s fout; inden effectenboek alle onverkoopbaar”. Stuart gewaagt van „het inde laatste jaren dooreen uitgebreiden graanhandel zeer bloeyend huis van negotie, René Beerenbroek, dat zich gewaagd had in eene speculatie van, naar men beweerde, 100 millioen francs, en niet in staat was het te kort bij te passen. Verder verhaalt hij vaneen boekhouder, die groot vertrouwen bezat bij vele voorname familiën en twaalf tonnen gouds in prolongatie had loopen; hij vertrok met de noorderzon, en sleepte in zijn val anderen mede. Evenals te Parijs sloegen ook hier de „welgegoede en bedachtzame handelaren in effecten” de handen in een, en om grootere daling te voorkomen besloot men op Vrijdag den zosten November geene beursnoteering uitte geven. Aan den avond van dien dag meldde de Amsterdamsche Courant: Ofschoon er tot hogere prijzen dan die van gisteren feel kooplust was, is er echter, ingevolge getroffene overeenkomst, geene algemeene affaire geweest, en dienvolgens geene prijzen genoteerd. Den volgenden dag gingen echter de resultaten van deze poging weder verloren dooreen nieuwe ramp. Stuart verhaalt dienaangaande: „Eender aanzienlijkste kassiers-kantoren was genoodzaakt deszelfs betaling op te schorten, terwijl het hoofd van dit kantoor zich onverwacht van huis had begeven en zooals men later vernam, uit wanhoop zich zelven het leven had benomen”. Nieuwe daling der koersen was het gevolg; ook de prijzen van handelswaren, inde eerste plaats van de koffie, liepen terug en de wisselkoersen waren laag. Gelukkig bleven de overige kassiers in staat geregeld de betalingen voort te zetten. Toch bleef het inden effectenhandel nog onrustig. „Onder de debiteuren van het voormelde kassierskantoor” - zoo leest men verder bij Stuart „was een, voorzeer belangrijke som, zeker E.J , koopman te Amsterdam, die, in het vorige jaar, na uitgebreide speculatiën en de verkrijging vaneen onmatig fortuin, waardoor zijn naam in den mond des volks schier tot een spreekwoord was geworden, dit spoedig ver - kregen fortuin, wederom geheel verloren en een failliet gemaakt had, hetwelk ook toen op de beurs een aanmerkelijken val inde effecten had veroorzaakt. Hij had echter een middel gevonden om de door hem gestelde termijnen van betaling te voldoen, en nieuwe speculatiën door te zetten, door welker mislukking hij dan nu ook eindelijk niet alleen zich failliet moest verklaren, maar ook als zoodanig door de regtbank openlijk werd bekend gemaakt”. Wie achter de initialen E.J. schuilt, is niet met zekerheid te zeggen. Ik ben geneigd aan een drukfout te denken. Inde Amsterdamsche Courant van 17 December toch leest men de volgende advertentie: 74