Tekstweergave van GA-1918_MB005_00079
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
den
uit
voer
van
graan
uit
zijn
gebied.
Maar
deze
maatregel
bleek
weldra
onhoudbaar;
de
stad
moest
den
uitvoer
althans
naar
het
binnenland
weer
toestaan,
waarvoor
binnen
-
landsche
paspoorten
werden
uitgegeven.
Veel
graan
kwam
er
intusschen
niet
uit
de
Oost
-
zee;
toch
was
Amsterdam
vrijgevig
genoeg
om
daarvan
ook
af
te
staan
aan
de
hongerige
zustersteden.
De
toestand
bleef
nog
geruimen
tijd
zoo,
dat
zelfs
Amsterdam
een
opheffing
van
het
uitvoerverbod
niet
aandurfde,
hoe
-
wel
de
raadpensionaris
Heinsius
die
opheffing
aanbeval.
Inden
winter
1699/1700
was
de
nood
evenwel
minder
erg
dan
was
gevreesd.
Zelfs
werd
aan
de
branders
weer
toegestaan
hun
bedrijf
te
openen,
hoewel
Amsterdam
er
tegen
was.
Inden
loop
van
1700
werd
de
toestand
geleidelijk
beter
en
in
September
achtte
men
het
gevaar
voor
hongersnood
ge
-
weken;
het
duurde
evenwel
nog
geruimen
tijd,
voordat
de
rekening
vamhet
aangekochte
graan
geheel
was
vereffend.
“
H.
B
Willem
i
en
Amsterdam.
Willem
van
Hogendorp
schrijft
7
Augustus
1827
uit
Buitenzorg
aan
zijn
broeder
Dirk:
„Ik
kreeg
hier
dezer
dagen
in
handen
het
deel
van
Stuart
ovei
den
engelschen
oorlog,
en
dat
heeft
mij
veel
doen
denken
om
den
tegenwoordigen
tijd,
bepaaldelijk
ten
opzichte
van
den
koning.
Hij
is
opgegroeid
en
heeft
zich
ontwikkeld
in
dien
staat
van
zaken,
en
daar
zijn
hem
wel
noodwendig
onuitwischbare
indrukken
van
bijgebleven.
Althans
ik
rattacheer
daaraan
geheel
zijn
gedrag
jegens
Amsterdam,
dat
hij
geen
goed
hart
toedraagt
en
voor
hetwelk
hij
zelfs
beducht
schijnt.
In
die
geheele
af
-
damming
van
het
IJ
schuilt
eene
arrière
-
pensée
om
die
stad
welker
overmoed
men
eenmaal
heeft
leeren
kennen,
eens
voor
altijd
te
breidelen,
door
middel
vaneen
kanaal,
waarbij
men
hun
handel
en
bestaan
zal
laten
ademhalen,
of
hun
de
keel
toeknijpen,
naar
goedvinden.
Ik
had
voor
veel
niet
willen
leven
onder
een
vorm
van
bestuur
als
de
onze
voor
1795.
Zij
(de
Oranjes)
hebben
in
dien
tijd
veel
moeten
dulden,
en,
wat
erger
is,
te
bekrompene
en
ongeschikte
middelen
bij
de
hand
nemen,
om
zich
staande
te
houden.
Üit
die
school
kon
moeilijk
iets
groots
en
koninklijkste
voorschijn
komen”.
Colenbrander
Gedenkstukken
IX,
2,
936.
Het
ligt
voor
de
hand,
dat
Willem
schro
-
melijk
overdrijft.
Al
was
Willem
I
Amsterdam
niet
steeds
welgezind,
hij
heeft
toch
ook
zeer
veel
voor
de
welvaart
der
stad
gedaan.
H.
B.
PERSONALIA
Johan
Braakensiek.
Mej.
A.
E.
Zul
-
kerberg,
redactrice
van
de
Amsterdamsche
Dameskroniek
geeft
in
het
nummer
van
15
J
uni
verslag
vaneen
interview
met
Johan
Braaken-
siek,
van
wien
zoo
vele
litho’s
betrekkelijk
de
contemporaine
amsterdamsche
geschiedenis
in
het
weekblad
de
Amsterdammer
gepubli
-
ceerd
zijn.
~’k
Was
geen
voordeelig
kind
en
toen
ik
op
school
kwam.
laat
al,
want
ik
was
ruim
acht,
toen
kon
ik
nog
niet
eens
meekomen
inde
klas.
’t
Ging
zoo
stroef
en
zoo
treurig,
dat
de
meesters
me
naar
huis
stuurden.
Daar
was
’k
niet
rouwig
om,
geen
oogenblik,
want
wat
ze
ons
leerden
op
de
lagere
school,
dat
interesseerde
mij
niet
bijster.
Het
eenige,
waar
ik
belang
in
stelde,
was
in
het
teekenen
van
allerlei
krabbeltjes
en
mijn
oudste
broer,
die
het
teekenvak
al
beoefende,
moedigde
mij
daarin
stevig
aan.
Zoo
werd
eenvoudig
geen
werk
gemaakt
vaneen
andere
school,
slin
-
gerde
zoo’n
beetje
rond,
en
was
met
dertien
jaar
zoo
ver,
dat
ik
twee
keer
per
week
teekenles
kreeg,
met
het
resultaat,
dat
ik
op
vijftienjarigen
leeftijd
een
baantje
kreeg
in
een
winkel
voor
dameshandwerken
om
pa
-
tronen
te
ontwerpen.
„Het
was
in
die
dagen,
dus
vijf
en
veertig
jaren
terug
omsteeks,
dat
Martin
Kalf
van
’t
Handelsblad
met
vader
kennis
maakte
en
zich
interesseerde
voor
mijn
krabbels.
Door
zijn
bemiddeling
is
het
geweest,
dat
ik
in
aanraking
kwam
met
de
bestuurderen
van
de
Rijksakademie
voor
beeldende
kunsten
en
Martin
Kalf
alweer
was
het,
die
er
voor
zorgde,
dat
ik
leerling
werd
van
de
school,
„Intusschen
was
ik
aan
’t
illustreeren
ge
-
raakt
en
dikke
vrienden
geworden
met
Justus
van
Maurik.
Kneppelhout’s
Klikspaan
heb
ik
geïllustreerd;
honderd
en
één
reclameprenten
en
propagandaplaten
ontworpen.
„Dat
is
een
menschenleeftijd
terug.
Meer
dan
dertig
jaren.
Ik
heb
ze
geteekend
inden
tijd,
toen
ik
voor
het
groene
weekblad
begon
te
werken,
bij
den
vader
van
A.
B.
van
Holkema.
„Wat
heb
ik
in
die
lange
jaren
al
een
aantal
personen
nagcioopen;
ze
begluurd
in
tram
en
café;
ze
gefixeerd
in
Kamer,
Ge
-
meenteraad,
vergaderzaal.
Maar
nooit
op
hin
-
derlijke
wij
ze
krabbeltjes
gezet.
Ik
gebruik
geen
potlood,
als
ik
op
onderzoek
uit
ben;
dan
photografeer
ik
de
trekken,
die
ik
moet
weer
-
geven,
in
mijn
hoofd
en
daar
zittende
lijnen
zoo
zeker
als
op
een
gevoelige
plaat.
In
mijn
atelier
aan
de
Stadhouderskade
werk
ik
dan
rustig
mijn
ideeën
uit.
„Van
wie
ik
in
vroeger
jaren
„onder
’t
mes”
heb
gehad,
was
Bismarck
met
z’n
expressieven
kop
en
marquante
figuur
een
van
de
dank
-
baarste
sujetten.
Wilhelm
II
ook,
maar.
..
.
om
héél
andere
eigenschappen.
Aan
Chamber
-
lain
heb
ik
graag
geteekend,
aan
Salesbury,
Krüger.
Van
onze
landgenooten
mocht
ik
altijd
met
pleizier
werken
aan
Van
Tienhoven,
den
oud-burgemeester
van
Amsterdam.
Sam
van
Houten,
De
Savornin
Lohman,
Frans
Lieftink,
ook
aan
Tak
van
Poortvliet
en
Talma
71