Tekstweergave van GA-1918_MB005_00062

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Begin November lag de vloot bij Texel gereed; maar het duurde nog tot begin De - cember voordat zij uit kon zeilen. Inden tusschentijd gaven matrozen en soldaten al - lerlei last; eens werd zelfs een formeel gevecht geleverd om het bezit van eenige vrouwen aan boord. Condulmer, die de zware onderhandelingen met de amsterdamsche reeders had te voeren en half en half aan hun genade was overge - leverd, was natuurlijk over hen niet best te spreken. Twee December 1645 schrijft hij aan Contarini, dat hij nog niet heeft vernomen van de door deze aangekondigde komst van Turken om met hetzelfde doel schepen in Amsterdam te huren. Hij vervolgt: „Wan - neer er komen, twijfel er niet aan, of zij krijgen. Wat zij wenschen, als ze maar geld meebrengen. Geld is bet eenige, waar de Hol - landers om geven. Een paar kooplieden heb - ben zelfs woordelijk gezegd, dat als de duivel met quatrynen kwam, zij hem hun waren zouden verkwanselen. Het zoit weinig baten, om tegen te sputteren; elk is hier meester van het zijne, elk doet wat hij verkiest. De Staten weten, dat kooplieden hier ter stede schepen, kruit, wapenen aan den Spanjaard zenden, maar zij kunnen er niets aan doen, want inde hooge vergadering zelf zitten er,’ die bij dien handel geïnteresseerd zijn”. Dat was de keerzijde van de schitterende medaille van de gouden eeuw; het was de ongebreidelde uitwas van het op de spits ge - dreven individualisme van onze oude Hol - landers, dit toch ook zulke heerlijke uitspruit - sels gaf te zien. Immers deze menschen, die alles veil hebben, zijn toch ook de tijd - genooten van Rembrandt en Vondel. Maar daarvoor had onze Venetiaan minder oog. H. B. Instrumentmakers te Amsterdam. In een studie van den heer H. W. L. Brückman over instrumentmakers-industrie te Delft, in de Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde (Vijfde reeks Vafl. 2/3) leestmen: „De bloeitijd der Republiek kende een uit - gebreide instrumentmakers-industrie te Am - sterdam; op vele instrumenten der zeventiende eeuw treffen wij nog namen van amsterdam - sche firma s aan. Vooral de zeevaart was van deze industrie een goede afnemer, wat ons van Amsterdam, middelpunt der zeevaart als het was, allerminst kan verwonderen”. H. B. Een Engelschman over Amsterdam. In. de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap dl. 39 publiceert ons medelid de heer J. N. Jacobsen Jensen, Mo - ryson’s reis door en zijn karakteristiek van de Nederlanden. Moryson’s journaal is deels m 1617, deels in 1903 gedrukt; de gedeelten, die Nederland betreffen, worden thans inde Bijdragen en Mededeelingen gepubliceerd. Van October 1592 tot het voorjaar 1593 was hij hier te lande, later op het einde van 1595 nogmaals. In October 1592 was hij te Am - sterdam, waar hij natuurlijk de handelsdrukte opmerkt. Hij noemt het Kamperhoofd, waar de schepen aankomen en afvaren, de War - moesstraat, de beurs aan de Nieuw ebrug inde open lucht (’s winters inde Nieuwekerk, welke bijeenkomst door hem wordt beschreven), den ouden stadsmuur, de doelen, de nieuwe wallen, de waterachtige omstreken, den Amstel, de poorten, de kerken, de gasthuizen, waar hij zieke engelsche soldaten vond; zijn middag - en avondmaal kostte hem twintig stuivers; voor een gast aan het avondmaal betaalde hij tien stuivers, voor drie pinten spaansche wijn een en twintig stuivers, voor zijn vracht naar Haarlem vier stuivers. Later was hij nogmaals in Amsterdam, maar hij vertelt dan niets bijzonders. jj. B. Amsterdamsche weefindustrie. In het vijfde deel van prof. Posthumus’ Bronnen tot de geschiedenis der leidsche textielnijverheid, komt weer allerlei voor over de amsterdam - sche nijverheid en over de verzending van leidsche lakens naar en via Amsterdam. Zoo vinden wij Amsterdam herhaaldelijk ge - noemd als bestemming van leidsch laken in verklaringen van de regeering van die stad, dat daar de pest niet heerscht. Meer dan eens worden Amsterdammers ten bate der industrie naar Leiden gelokt. In 1663 vernemen wij, „dat sonder eenige constrainte ofte opsicht de sijdeweverijen onlangs excessivelijck zijn toegenomen t’Amsterdam”. Elders is sprake van Amsterdam, „alwaer de voors. sijde stoffen in zeer groote quan - titeyt ende cierlijck gemaect werden”. In verband daarmede is meermalen sprake van het heffen van invoerrechten op fransche zijden stoffen. In 1660 wordt ineen memorie gezegd, „dat tot Amsterdam de cooplieden meest voor haar eygen reeckeninge laeten verwen alderley buyten- als binnenlantsche manifactueren, als luycxe, engelsche, schotsche, franse ende meer andere goederen”. Dat ge - beurt nergens zoo veel en zoo goed als te Amsterdam. Omstreeksch 1670 klaagt Leiden over de concurrentie van Amsterdam, waar „onse saeyen ende bombesijnen gemaeckt” worden. In 1652 vond men in Amsterdam „verscheyde calandermeulens”; de regeering streeft ernaar dit getal te vermeerderen. In 1654 vertrekken veel grofgrein-werkers uit Leiden naar Amsterdam. In dat jaar verzoe - ken de kooplieden in greinen en de grein - reeders aan het gerecht te Leiden, dat deze aldaar van dezelfde lengte mogen worden ge - maakt als te Amsterdam, Delft en Haarlem, In 1657 heet het inde notulen der grein - nering: „Tot Amsterdam wiert heel slecht of heel goet goet en geen middelbaer ge - maeckt en slecht goet minst geacht,” In Amsterdam werden ook zoogenaamde pole- 54