Tekstweergave van GA-1918_MB005_00055

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM ziet. Zij verkochten niet een geschrift, dat op gezette tijden uitkwam, maar vlugschriften of zoogenaamde pamfletten. Inde nieuwpost - wijven van den franschen tijd ziet hij echter blijkbaar de voorloopsters van de latere krantenventers en ventsters. „Bij de wet van 6 Prairial an VII (25 Mei 1799) werd bepaald, dat ook de blaadjes die langs den weg verkocht werden (de wet spreekt van „avis imprimés. quelqu’ en soit „I’objet qui se crient et distribuent dans les „rues et lieux publics”) zouden zijn onder - worpen aan het zegelrecht, „Die bepaling zal zeker niet aan den bloei van die goedkoope, populaire nieuwspapieren ten jgoede zijn gekomen. Verscheidene moeten toen voorgoed verdwenen zijn. En het venten van de volksbladen op straat moet toen van lieverlede zijn opgehouden. Volgens mr. Sautijn Kluit kwam het uitgalmen van nieuws voor het eerst weer in zwang inde woelige Februari-dagen van 1848, toen zelfs de deftige Amsterdamsche Courant er aan meedeed, terwijl inde jaren 1875 en 1876 de vroegere nieuwpostwijven, werden opgevolgd door jongens in uniform, die het Vliegend Blad of het Vliegend Nieuws van Amsterdam in Kalver - straat en Reguliersbreêstraat, met schorre keel, aanboden. Dat is dus een verkoopwijze als nu nog het weekblad het Leven toepast. Tegenwoordig zijnde volksbladen geheel van de straat verdwenen, en hebben de groote dagbladen hun plaats ingenomen. Of de hollandsche couranten zich blijvend een plaats op straat, in het publieke leven, hebben verworven, zal eerst na den oorlog kunnen blijken”. J- W. E. Oud-amsterdamsche tafereeljes. Naar aanleiding van de Allebé-tentoonstelling schrijft J. H, Róssing van het Nieuws van den Dag van 1 Mei: „Een schilder is, zoo goed als een dichter, de kroniek van zijn tijd. Op de Allebé-ten - toonstelling in ’s Rijks Museum hangen twee schilderijtjes, die oud-amsterdamsche zeden en gebruiken in herinnering houden. Het eene stelt voor Diaken met de bus, het andere: Een vrouwtje komend uiteen water - en vuur - kelder. „Het eene: Diaken met de bus! duidt op den tijd, dat de deftige en rijke diakenen giften inzamelden tot instandhouding van het Diaconie-Weeshuis. Zij deden, wanneer het winter was, hun ronde ineen sleedje, dat in iedere buurt stilstond. De diaken zoo - als op Allebé’s tafereeltje ineen jas-met - bont, hoogen hoed op, kwam uit het sleedje met de bus inde hand. Een jongen uit het Diaconie-Weeshuis, met van de kou rood gezicht, in bruin buisje, met bruine klepbroek aan, een blauwen bouffant om zijn hals ge - slingerd, hing reeds aan de trekschel uit alle macht te trekken en te schreeuwen; „Diaken „met de bus!”, opdat, als de meid, met de kornet op, inde gang kwam, zij hooren zou waarom het ging. De diaken, die het bitter koud heeft en zijn witten zakdoek inde eene hand houdt om neus en oogen te drogen, en inde andere de bus, zal met den anderen weesjongen, die ook schreeuwt: „Diaken met de bus!” de stoep opkomen en de meid, na het opendoen der bovendeur, de bus voorhouden om de liefdegave te ont - vangen. De sleeper in blauwe jas en hoogen hoed op in dien tijd droegen allen hooge hoeden, tot de aschkar- en vuilnisman toe is voor bescherming tegen wind en kou met zijn rug tegen het sleedje gaan zitten en zal niet opstaan vóór hij weer een gracht verder moet. Om ’t sleedje makkelijker in beweging te brengen, zal hij ’t smalle watervaatje dat er beneden-vooraan is, zóó leggen, dat uit de gaatjes het water op zijn smeerlap zal komen een smalle reep wollen stof, met een koord aan zijn hand, die hij behendig onder het sleedje drijft en weer terughaalt. „Het amsterdamsche hondje” zit bedaard alles aan te zien. „Als weesjongens om mee „uit diakenen” te gaan, werden zij gekozen, die het best hadden opgepast Alle weesjongens deden het graag, het werd een uitgaansdag, een binne - vetje voor hen. Met koffiedrinken gingen zij met den diaken naar zijn huis. Hij liet hen naar de keuken gaan, waar zij van de meiden dikke boter - hammen met vleesch en een groote kom koffie met veel suiker kregen. Was de meid een zoo - genaamde ouwe bestommelde keukenmeid, die wist wat een „weesie” toekwam, dan hadden ze het opperbest. „Wanneer ’s middags de collecte gehouden was, gingen de jongens weer met den diaken naar huis en belandden doorgaans weer in de keuken, waar ze opnieuw versterkt werden, terwijl de diaken bij het afscheid nemen den jongens nog wel eens geheimzinnig een zilver - stukje inde band drukte. „Op het tafereeltje: „Diaken met de bus!” komen nog enkele andere oud-amsterdamsche bijzonderheden voor. Op de stoep staat een botboer uit Huizen: hij houdt er, in zijn hand, voor de kleine ruiten een stuk of wat lange rapen te koop. Zijn lang uit het gebruik ge - raakte kruiwagen het bekende woord is nog alleen in het spreekwoord over ligt vol met lange rapen. De botboeren met hun „bot, bot, bot!” van vroeger bestaan niet meer, evenmin als de typische amsterdamsche vischvrouwen, dreven handel naar het getij. Wanneer er geen bot meer was, ventten zij met kaas, en na dien tijd tot in December, met lange raap. Voor iedere waar hadden zij een bijzonderen uitroep. Na Kersttijd zag men hen met lange raap niet meer; zij wisten, zooals de volksmond placht te zeggen: „Als „het kindje is geboren, hebben de rapen hun smaak verloren”. Zij doken inden bokking- 47