Tekstweergave van GA-1918_JB016_00224

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
evenwel waarschijnlijk onjuist is. Maar ineen specificatie bij hun „Memorie” omstreeks 1540, zeggen Kerkmeesteren: „inde eerste vier: deuren te scilderen vant hoechautair dat tsamen costen sal 430 gids.” Dat zijn dus de twee deuren van binnen en van buiten. Dit alles wijst er op, dat aanvankelijk alleen Scorels Calvarieberg op het hoogaltaar werd geplaatst, doch dat zijn ontwerpen voor de deuren niet zijn uitgevoerd, maar dat later de beschildering daarvan aan Heems* kerk is opgedragen en ook door dezen vervaardigd is. Dit klopt ook nauwkeurig met de jaartallen. Dr. Hoogewerff veronderstelt uiteen lofgedicht door den priester Alardus van Amsterdam op Scorels Kruisiging of Calvarieberg gemaakt 1 „dat dit stuk eerst na 1532 door hem te Utrecht is geschilderd, en niet ges durende het vroege en vrij korte verblijf van den Meester te Haarlem, inde jaren 1528 —’29, gelijk Van Mander wil”. Hieruit kan ook het maken van een klein ontwerp verklaard worden, dat hij van Utrecht uit ter goedkeuring kon inzenden aan de kerkmeesters te Amsterdam. Alardus gaf zijn, van groote bewondering getuigend gedicht, het eerst onder den titel: ~In signum Crucifixi”, in 1538 uit 2 , en beschrijft daarin alleen den gekruisten Christus gewond en doorboord met de lans, zonder van de voor* stellingen op de zijluiken te spreken. De verklaring voor het niet uitvoeren der zijdeuren volgens Scorels ontwerp kan, naar mijn meening, gevonden worden ineen brief door denzelfden Alardus den l en Februari 1538 uit Amsterdam gericht aan den jongeling Jacob van Duvenvoorde te Haarlem. Deze brief strekt als opdracht vaneen door Alardus uitgegeven gedicht van Erasmus, ~De vitando pernitioso libidinosoque aspectu cartnen Bucolicum”. Dat wil zeggen: „Herdersdicht, over het vermijden van verderfelijke en zinnelijke voorstellingen”. Nu is het zeer opmerkelijk, dat Alardus zich in 1538 in dezen brief beklaagt, „dat er nog nooit zooveel als thans, in het openbaar en tehuis, te zien zijn geweest al te vrije vertooningen van vrouwen, vol vleiende aanlokselen, wulpsche Galateën, Penelopen die zich gauw troosten over hare echtgenooten. De slachtoffers der wellust treden nu fraai uitgedost op, en vertoonen zich door de dunne kleederen naakt voor de onkuische blikken. Daardoor komen de echtscheidingen en de oneenigheden tusschen de echtelieden. Vandaar dat 1 Zie mijne uitgave van dit gedicht in Het Boek, 1914, en bij Aantcekening 11. 2 Reeds vroeger in 1531—'32 had Alardus zijn gedicht in zeer verkorten vorm doen drukken betreffende een „Ecce Homo". 186