Tekstweergave van GA-1917_MB004_00099

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM tijdstip, in elk geval vóór 1387, daar de dijk dan ineen charter van hertog Albrecht wordt genoemd. In 1401 blijkt de toestand in zooverre stabiel te zijn geworden, dat men weer aan het indijken gaat en om het buitenlandsche land een zomerkade legt, waarvan de naam nog inden Kadijk voortleeft, die echter blij - kens de straks genoemde teekeningen niet alleen om de latere Rietlanden en om de Eilanden, maar ook om Rapenburg, Marken en Uilenburg heeft geloopen, en zelfs mogelijk ook de terreinen der Lastage zal hebben beschermd. Bij de uitleggingen, die dit buitendijksche land inde stad deden opgaan, werd dan buiten de stads - gracht het overgebleven terrein dooreen nieuwe Kadijk beschermd. Voor een meer noordelijken loop der primitieve zeewering spreken ook nog andere motieven. Inde eerste plaats de zoo noordelijke ligging van de 'W armoestraat - of Sint Olofspoort, die alleen dan rationeel is, wanneer hier een toestand heeft bestaan als bij de poort aan de Windmolenzijde, en de poort direct op den zeedijk heeft gecorrespondeerd. Had toen reeds de Antonis-dijk bestaan, dan had men hoogst waarschijnlijk het poorthuis meer zuidwaarts, b.v. ter hoogte van de latere Damstraat aangebracht. Zulke scherpe bochten als wij op twee plaatsen in dezen dijk aantreffen, kan men bovendien alleen bij inlaagdijken verwachten, die na het prijsgeven van land plegen te worden aangelegd. Nog andere feiten getuigen in dezelfde richting. Wanneer men aan de hand van de nauwkeurige peilingen, in 1674 door N. van der Heyden verricht, pro - fielteekeningen van het IJ maakt, bespeurt men, dat dit uit twee zeer ver - schillende deelen bestaat; uiteen smalle en zeer diepe geul, en, met zeer steile helling daar uit opklimmend, de ten zuiden daarvan gelegen modderbank. Hoe beider aard is, kunnen we nagaan uit de talrijke bij den havenaanleg verrichte boringen, die voor zooverre mij bekend is, nooit geologisch bestudeerd zijn en dit toch zeer zouden verdienen 1 . De modderbank maakt in zijn oostelijke deelen (westwaarts tot ongeveer den kop der Handelskade) zeer sterk den in - druk oud buitendijksch land te zijn. De grondsgesteldheid herinnert hier sterk aan die der stad, waar men betrekkelijk spoedig op zandlagen stuit; zoomin bij kade-aanleg als bij den bouw b.v. van de gebouwen der Admiraliteit ont - moette men hier groote moeilijkheden. Ik stel mij voor, dat hierover, b.v. op de plaats waar vroeger de palen, en later de doksdijk gelegd is, de oude weg moet geloopen hebben, die naar de Warmoesstraatpoort voerde. Ten noorden hiervan slingerde zich de stroomgeul, nu nog door zijn hoogst onbetrouwbaren bodem berucht. Zooals altijd, was telkens aan de buitenzijde der bochten de werking van den stroom het sterkst en het gevaar voor door - braak het grootst. Een blik op de kaart doet ons voor vier plaatsen gevaar duchten; eerst bij den ingang van het IJ, waar nog de Diem en het Nieuwe Diep getuigen vaneen ernstige catastrophe; daarna aan de noordzijde, waar blijkbaar een nieuwe dam den naam gaf aan het bekende plaatsje van dien naam, waar - achter mogelijk door dezelfde oorzaken een meer ontstaan is als aan de over - zijde achter den Zeeburg. Ten slotte tegenover de Volewijk, waar de stroomden zuid-oever op de ernstigste wijze bedreigde. Hier moet mi. de doorbraak heb - ben plaats gehad, die tot de vorming der Oudezijds Waal heeft geleid; moge - lijk is ook de opmerkelijke breedte van den die ons op de kaart van Cornelis Anthonisz. zoo treft, en het Braakje achter de Lastage ook aan dergelijke waalvorming toe te schrijven. 1. A. W. Bos en W. C. Kohier: Grondverbetering voor den bouw van kademuren te Amsterdam (Weekblad de Ingenieur, 7 Jan. 1911) Sinds dien zijn ook inde Haven West, ter hoogte van den Hora, zeer merkwaardige boringen verricht, waarbij reeds dicht aan ’t oppervlak zand gevonden werd. 91