Tekstweergave van GA-1917_MB004_00082

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM uit den schijndood tot het leven was teruggebracht, kwam men ook langzamerhand tot een beter en juister inzicht van de eigenlijke oorzaak van den dood bij ver - drinking en verhanging, en werd hiermede als van zeli ook aangegeven op welke wijze men schijndooden met de meeste kans op succes tot het leven kon terugbrengen. Het bijgeloof, het vooroordeel, van de groote menigte ten opzichte van drenkelingen waren echter door deze publicaties niet uitgeroeid. Eerst nadat de Baljuw van Amstelland Abraham Calkoen, later hoofdofflcier van Amsterdam, ineen open - bare afkondiging, d.d. 7 October 1766 krachtig zijn stem verheven had tegen de tot nu toe gevolgde behandeling van drenkelingen en zijnen onderhoorigen tevens had bevolen, drenkelingen (zoo althans bij deze geen zekere teekenen van dood waren te bespeuren) dadelijk na het uit het water halen in huis te dragen en hen alsdan volgens geneeskundige voorschriften te doen behandelen, was men zeker een groote stap verder gekomen, maar verbetering inde behandeling zelve van schijn - doode drenkelingen was daarmede niet verkregen. Wel werden er hier en daar inden lande en int buitenland verordeningen omtrent behandeling van drenkelingen uitge - vaardigd, maar er bestonden dienaangaande geen algemeen geldende voorschriften. Het waren Jacob de Clercq, Gijsbert Antwerpen Verbrugge, aanzienlijke amster - damsche kooplieden en de amsterdamsche doopsgezinde predikant Cornelis van Engelen, die in 1767 besloten tot de oprichting van eene Maatschappij, welke zich ten doel zou stellen meer licht te verspreiden omtrent de behandeling van drenke - lingen, de bestrijding van het heerschend vooroordeel en bijgeloof en een ieder, die daarvoor inde gelegenheid mocht komen aan te sporen bij de behandeling van schijndoode drenkelingen alleen de door haar aangegeven voorschriften, te volgen. In het weekblad de Philosoof van 6 Augustus 1767 verscheen de eerste bekendmaking van de Maatschappij. Kort daarna sloten zich bij het gevormde driemanschap aan de heeren Johann Goll van Frankenstein, Cornelis Vollenhoven, Claude Noortwijck, koopman, Jean Scipion Vernède, waalsch predikant en de geneesheer Johannes Albertus Schlosser, en nog later de heeren Pieter Meyer, boekhandelaar en Johannes Lublink de. Jonge. Omtrent de eerste, in 1767 opgetreden „bestierders” of directeuren heeft de secretaris van ons Genootschap, dr. Joh. C. Breen, in De Navorscher van 1909 ver - schillende bijzonderheden meegedeeld. Claude Noortwijck dreef handel „in catoenen en lijwaten”, onder de firma De Haan, Noortwijck en Comp., welke haar kantoor had „inde Warmoesstraat bij de Papen - brugsteeg”. Den ibden April 1744 was hij, wegens zijn huwelijk met Elisabeth de Haan, dochter van Gerrit de Haan, als poorter van Amsterdam erkend. Dit huwelijk was reeds in het einde van 1736 gesloten ; waarschijnlijk was Noortwijck m 1744 deelgenoot inde zaak van zijn vader, en liet hij zich daarom eerst toen als poorter inschrijven. Hij gaf zich daarbij op als afkomstig „van Londen”. Jacob de Clercq was een aanzienlijk doopsgezind koopman. Hij was gehuwd met eene zuster van Verbrugge. Beide zwagers gaven, in vereeniging met den niet in het bestuur opgetreden doopsgezinden predikant Cornelis van Engelen, den stoot tot de oprichting der Maatschappij. Hij handelde, onder de firma Jacob de Clercq en Zoon, op Portugal en de Oostzee, en woonde op de Keizersgracht over de Westermarkt. Verbrugge en Goll van Frankenstein waren compagnons en dreven een groot ban - kiershuis. (In Elias, De Vroedschap van Amsterdam, vindt men hieromtrent nadere bijzonderheden). De laatstgenoemde werd in 1787 door de patriotten op onwettige wijze inde Vroedschap gedrongen, waaruit hij na de komst der Pruisen weer verdween. Ds. Vernède was een, om zijn groote welsprekendheid vermaard waalsch predikant Hij stond sinds 1761 te Amsterdam. 74