Tekstweergave van GA-1917_MB004_00074

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM bevaren. Thans zal men misschien zijn opinie over dat alles moeten wijzigen, doch niet, voordat de heer ’t Hooft zijn werk, vaneen verhandeling over de oudste kerk van Amsterdam reeds uitgebreid tot een beschrijving van de oudste geschiedenis der stad, omwerkt tot een overzicht van de economische toestanden in Holland en van den noordeuropeeschen handel inde dertiende eeuw, en zoodoende zijn afwijkende opvattingen over dat alles kracht bij zet! De bronnen, waaruit het betoog van den heer ’t Hooft put, waren ook aan vroegere schrijvers bekend, maar hun opvatting, hun interpretatie ervan was geheel anders. Voor de handelsgeschiedenis zijnde belangrijkste een tweetal zegels der stad en een paar stukken van 1247 en 12 77- Beide zegels kunnen, volgens den schrijver, ons iets leeren omtrent Amsterdam’s handel inde dertiende eeuw ; het oudste zou werke - lijk uit die eeuw afkomstig zijn, het jongere, blijkens het hollandsche wapen, van 1317. De beteekenis van het eerste zegel acht ik zeer gering; daar het randschrift on - volledig is,ontbreekt zelfs elk bewijs, dat we een amsterdamsch zegel voor ons hebben en de letters.. AKA op de plaats, waar gewoonlijk de naam der stad staat, wijzen zelfs veel meer op Medemblik. En ook dat het zegel van 1317 op een voorbeeld uit de dertiende eeuw teruggaat, bewijst de heer ’t Hooft m.i. niet; hij leidt het af uit de aanwezigheid vaneen zij roer aan het daarop afgebeelde vaartuig; dat werd n.l. inde veertiende eeuw niet meer aangetrofïen. Maar noch op het z.g. oudste zegel, noch op dat van 1317 is het zijroer ook maar eenigszins duidelijk zichtbaar ! Verder betoogt de heer ’t Hooft, dat het vaartuig op de zegels een kogge is en dat dit aan toont, dat een dergelijk groot koopvaardijschip inde dertiende eeuw inde amsterdamsche haven veel voorkwam. Het is echter zeer de vraag, of ’t voorkomen vaneen kogge op ’t stadszegel iets bewijst omtrent het handelsverkeer der stad ; de afbeelding kan n.l. ook ontleend zijn aan dat vaneen andere plaats. En dat ten slotte het afgebeelde schip een kogge zou zijn, wordt al evenmin overtuigend aangetoond. Waar de teekening erg onvolledig en onnauwkeurig schijnt, mag uit het afwezig zijn vaneen spriettuig, uit het beweerde verschil van koggen en wadden - vaarders, uit eenige gelijkheid van het amsterdamsche zegel met engelsche niet een vérstrekkende conclusie omtrent handelsverkeer met Engeland worden getrokken. Uit de veertiende eeuw hebben we vollediger bronnen over de schepen, die Amsterdam bezochten, en we weten, dat daar toen nog slechts weinig groote koggen bij waren. Betrekkingen tot Lijfland moeten blijken uiteen stuk van 1277, waarbij de aarts - bisschop van Riga aan alle kooplieden, die Lijfland bezoeken, voorrechten schenkt. Dat Amsterdam zich in 1495 dit privilege laat bevestigen, bewijst, dat het in 1495 op Lijfland verkeerde en tot verbetering van dat verkeer deel trachtte te krijgen aan de rechten, in 1277 door de toen met Lijfland handelende kooplieden verworven ; dat Amsterdammers in 1277 Lijfland bezochten, volgt er niet uit. In 1247 bevindt zich een schip uit Amstelland te Lübeck ; volgens den heer ’t Hooft is het er op een zijner reizen aangehouden, volgens andere schrijvers is het inde buurt van de Zuider - zee door Lübeckers genomen en naar hun stad gebracht. De uitdrukking „reducta est” inde oorkonde pleit m.i. voor de laatste opinie ; bovendien acht ik het waar - schijnlijker, dat Lübeckers in 1247 °P de Zuiderzee verkeeren, waar zij na 1260 werke - lijk zijn aan te wijzen, dan dat Amsterdammers in dat jaar Lübeck bezoeken. Van vaart langs den hollandschen binnenweg inde dertiende eeuw weten we ten slotte nog minder dan inde veertiende ; een stuk van 1253 over de sluis te Spaarndam wijst op zeer onbeteekenend verkeer. Zoo berust de opvatting van den heer ’t Hooft telkens op een interpretatie der bronnen, die soms onjuist is en vaak strijdt met de algemeen op goede gronden aangenomen voorstelling van den handel dier dagen. Evenzoo staat het met de andere hypothesen van dezen schrijver, die het verleggen van Amsterdam’s opkomst 66