Tekstweergave van GA-1917_MB004_00065
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
BLIJDE
INKOMSTEN
IN
VERBAND
MET
DE
NACHTWACHT
De
heer
J.
W.
Enschedé
heeft
op
blz.
55
van
dit
maandblad,
bij
het
samen
-
vatten
vaneen
artikel
van
Schmidt
Degener
in
Onze
Kunst,
de
beide
onder
-
werpen
met
elkander
in
verband
gebracht.
Hij
verwijst
daarbij
naar
blz.
32,
waar
een
onzer
ijverigste
medewerkers,
de
heer
D.
Smit,
een
tijdschrift-artikel
heeft
geresumeerd.
Laat
mij
nu
daarheen
terugkeeren.
De
heer
E.
D.
J.
de
Jongh
Jr.
te
Kampen
kreeg
„toevallig
een
oud
boek
in
handen”.
Hij
vond
het
zoo
interessant
dat
hij
er
overging
schrijven
en
hij
had
de
voldoening
dat
een
bekend
maandschrift,
Vragen
van
den
Dag
(inde
Februari-aflevering)
zijn
artikel
gastvrij
opnam.
Was
het
wel
een
boek?
Juister
gesproken,
een
band
waarin
twee,
overigens
wel
gelijksoortige,
plaatwerken
wa
-
ren
bijeen
gebonden.
In
ieder
geval
waren
zij
den
schrijver
te
Kampen
en
der
redactie
van
Vragen
van
den
Dag
blijkbaar
nieuw.
Een
van
die
plaatwerken
was
het
bekende,
met
prachtige
prenten
versierde,
werk
van
Barlaeus
Medicea
Hospes
betreffende
de
blijde
inkomst
van
Maria
de
Medicis
is
1638.
Voor
de
nederlandsche
uitgaaf
zijnde
statige
verzen
van
Barlaeus
door
Vondel
ver
-
dietscht.
Het
tweede
was
de
beschrijving
van
de
blijde
inkomst
in
1642
van
Henriëtte
Maria,
Koningin
van
Engeland,
de
gemalin
van
Karei
I.
Dit
is
ge
-
drukt
door
Nicolaas
van
Ravesteyn,
voor
Pieter
Nolpe,
kunstverkooper
inde
Kalverstraat.
Dit
laatste,
overigens
veel
zeldzamer
geworden,
geschrift,
is
waarlijk
óók
niet
te
Kampen
ontdekt.
Vooreerst
kan
worden
herinnerd
aan
de
degelijke
biblio
-
graphische
studie,
reeds
in
1879
verschenen,
van
onzen
stadgenoot
R.
W.
P.
de
Vries:
De
blijde
inkomsten
van
vorstelijke
personen
in
Amsterdam,
van
de
16e
tot
de
ige
eeuw.
Daarin
vindt
men
bijna
alles
bijeen.
Maar
in
het
bijzonder
over
dien
intocht
van
1642
is
herhaaldelijk
geschreven,
bepaaldelijk
over
de
kwestie
wie
de
auteur
mocht
zijn.
De
heer
De
Jong
neemt
maar
klakkeloos
aan,
dat
de
bekende
graveur
Pieter
Nolpe
de
tekst
heeft
geleverd,
wat
uit
den
titel
vol
-
strekt
niet
volgt.
Doende
wat
des
referenten
is,
zegt
de
heer
Smit
het
hen
vertrouwelijk
na.
Niet
aldus
de
heer
Enschedé,
want
hij
spreekt
van
de
„anonieme”
beschrijving.
Over
dezen
tekst
van
36
pagina’s
groot
folio,
is
reeds
veel
te
doen
geweest.
Reeds
in
1846
heeft
C.
Krammin
de
Berichten
van
het
Historisch
Genootschap,
het
eerst
ondersteld
dat
dr.
Samuel
Coster
de
auteur
moest
zijn.
Mr.
Dozy
betwijfelt
in
Oud-Holland
(15e
jaargang)
dat
P.Nolpe,
die
de
platen
leverde,
ook
den
tekst
had
gemaakt.
In
zijne
uitgave
van
Vondel’s
werken
(IV,
122)
echter,
heeft
mr.
Jacob
van
Lennep
de
kwestie
opgelost,
dooreen
rekening
uit
de
Stads
Thesaurie,
luidende:
„Dr.
Samuel
Coster
betaelt
voor
seker
boeck
van
de
inhalinghe
der
Coninginne
van
Engeland,
ende
voor
zyne
moeite
tot
toestel
der
vertooningen
ter
eere
van
deselve
Coninginne
hem
toegeleyt
f
250.”
Evenwel
heeft
dr.
R.
A.
Kollewijn
ln
zijne
inleiding
op
Samuel
Coster’s
werken
(1883),
geen
genoegzamen
grond
aan
-
wezig
geacht
om
den
tekst
op
naam
van
Coster
te
stellen.
Indien
men
echter
de
door
Van
Lennep
gevonden
post
zorgvuldig
aan
dien
tekst
gaat
toetsen,
da,n
blijft
er
geen
redelijke
twijfel
over.
Dit
is
overtuigend
aangetoond
ineen
critische
letterkundige
studie
van
J.
Hobma
in
het
maandschrift
Nederland
'
an
1898,
dl.
111,
blz.
241.
Daarmede
is
de
zekerheid
verkregen,
dat
men
in
de
anonieme
beschrijving
van
de
blijde
inkomst
van
1642
het
omvangrijkste
stuk
proza
bezit
van
den
stichter
der
Nederduytsche
Academie.
Naar
uit
het
voorgaande
volgt,
had
hij
een
geheel
andere
taak
dan
Van
Baerle.
Hij
had
de
allegorische
en
mythologische
voorstellingen
ontworpen
en
bovendien
was
hem
van
stadswege
opgedragen
die
bij
de
platen
te
beschrijven.
Dat
blijkt
ook
uit
57