Tekstweergave van GA-1917_MB004_00062

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM door dr. D. M. Sluys, secretaris van de Ned. Israëlitische Hoofsynagoge te Amsterdam, blijkt naar het Handelsblad meedeelt, dat de amster - damsche Asjkenaziem-gemeente herhaaldelijk ineen „opperrabbijnloos tijdperk” heeft ver - keerd . Men vindt er ook in verhaald de voor - naamste lotgevallen van de amsterdamsche joodsche Gemeente. O.a. maakt het melding van de voortdurende twisten en geschillen tusschen de poolsche en hoogduitsche Joden van Amsterdam, tusschen de leden der hoog - duitsche Gemeente onderling, en de conflicten tusschen het wereldlijk en het geestelijk gezag i. c. de parnassijns en de rabbijnen. Maar veelal ook spreken de bladzijden van dr. Sluys’ boekske van grooten eerbied voor den Raaw (opperrabbijn, letterlijk : Meerdere, Hooge) en vooral van den trots op zulk een gemeente. Uit de lijst van de amsterdamsche opper - rabbijnen, van ongeveer 1640 af, welke dr. Sluys bij zijn Bijdrage heeft gevoegd, blijkt, volgens hetzelfde blad, dat vóór de benoeming van nu wijlen dr. Dünner, 10 December 1874 de oude Asjkenaziem-gemeente van 26 December 1838 af, den dag van overlijden van Samuel Berenstein, zonder opperrabbijn was geweest. In die zes en dertig jaren werd het ambt waargenomen dooreen der dajaniem, van wie de namen van talmoedgeleerden als Abraham Susan en Joseph Hirsch en den hebraïcus Joseph Wijnkoop nog in veler her - innering voortleven. Samuel Berenstein aanvaardde zijn ambt in 1815; na ruim een eeuw was het dus thans de tweede maal, dat inde Groote Sy - nagoge een plechtigheid als deze werd gevierd. Maar zeldzamer nog, een novum immers, noemt het blad het feit, dat de nieuwe Raaw een telg is vaneen amsterdamsche familie. Wel is Rabbi Abraham ben Samson Hacohen (d.i. gesproten uit het huis van Aharon) ge - boren in het naburige stedeke Muiden, maar slechts kort was de familie Onderwijzer daar gevestigd. Haar bestaan is thans meer dan twee eeuwen verbonden aan de amsterdamsche joodsche gemeente, aan wie zij waardige ge - leerden en trouwe dienaren heeft geschonken. De grootvader en naamgenoot van den opper - rabbijn heeft een menschenleeftijd lang de de bezoekers der Groote en der Nieuwe Sy - nagoge gesticht als gazzan (voorzanger). Nog denken ouden van dagen terug aan R. Awroom Gazzan. En hij, de nieuwbenoemde Raaw, is een voedsterling van de gemeentelijke Uni - versiteit en het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium. Voor het eerst. Bijna drie eeuwen lang had Amsterdam uitsluitend opperabbijnen, die buiten onze landspalen waren geboren, aan de voeten gezeten hadden van vreemde leermeesters. D. K. Woningnood. In 'de Raadszitting van 6 Juni werd door den wethouder Wibaut mede - gedeeld dat bij het begin van dit jaar het tekort nan woningen bedroeg 15769. J. W. E. UIT BOEK EN TIJDSCHRIFT Stadsschouwburg en opera. In ver - band met het raadsbesluit van 2 Mei, waarbij de Stadsschouwburg voor één jaar verhuurd werd aan het Nederlandsch Tooneel, geeft S. Bottenheimin de N.Rott.Crt. (7 MeiAv. B.) een overzicht van de stedelijke regeering en de opera te Amsterdam. Van ouds is het bestaans - recht van deze laatste erkend; immers het was in 1772, toen de schouwburg aan de Keizers - gracht gedurende een voorstelling van het vlaamsche operagezelschap onder Neyts af - brandde. „Het ontbrak toen niet aan tooneel - vrienden, die der opera de schuld van dien brand gaven en onder de 96 gedichten op de ramp gemaakt, bevindt er zich een, getiteld : De klaagende amsterdamsche tooneelspeler, waar - van de laatste regels luiden: Vraage, „Wat was de reede dat de schouwburg raakte in Brand, Antwoord. „Omdat de zotheid hier een Opera bracht in ’t Land”. „Intusschen mr. Henri Viotta heeft er aan herinnerd ineen opstel van zijn band, dat na den stadsschouwburgbrand in 1890 in het Maandblad voor Muziek is verschenen hebben de Amsterdammers zich aan die klaagliederen niet gestoord, want nauwelijks was de nieuwe schouwburg op het Leidsche - plein geopend of ook het zangspel verscheen er weder ten tooneele en wel met groot succes, zooals moge blijken uit het feit dat Zemire en Azor, een uit het Fransch vertaalde opera, er in 1784 dertien avonden achter elkaar werd vertoond. Bartholomaeus Rulofïs was de gevierde orkestdirecteur van die dagen hij leidde ook de concerten van Felix Meritis en de opera nam een groote vlucht. „Inden aan vang der negentiende eeuw, toen Andries Snoek directeur van den schouw - burg was, doorleefde de opera een kort tijdperk van verval, maar spoedig reeds waren er voorteekenen, dat de liefhebberij voor het zangspel wederom meer en neer toenam. In 1825 vertoonde men o.a. de Bruiloft van Figaro, in 1828 het Vrijschot, de Witte Burcht - vrouw, de Barbier van Sevilla. Auber’s Muette de Portici, waarvan de eerste uitvoering te Parijs op 29 Februari 1812 had plaats ge - vonden, verscheen kort daarna in het Neder - landsch te Amsterdam en beleefde niet minder dan 24 uitvoeringen achtereen. „Goede operagezelschappen kwamen eerst onder de directie van J. Eduard de Vries. In 1852 was er een italiaansche opera en in 1853 een hoogduitsch opera gezelschap, waar - aan beroemde kunstenaressen en kunstenaars 54