Tekstweergave van GA-1916_MB003_00105
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
werd
in
1883
door
het
Rijk
overgenomen.
Reeds
enkele
jaren
na
de
ingebruikstelling
bleek
eenige
verdieping
wenschelijk;
inde
jaren
1881
—lBB3
is
dan
ook
dein
het
IJ
gebaggerde
geul
gebracht
op
de
diepte
van
7.70
M.
onder
kanaalpeil.
Erger
was,
dat
wegens
toeneming
van
de
afmetingen
van
de
schepen,
de
groote
schutsluis
te
IJmuiden
al
spoedig
onvoldoende
werd.
In
1885
werd
dan
ook
al
een
voorloopig
ontwerp
voor
een
nieuwe
schutsluis
ter
hand
genomen
en
in
1887
tot
den
bouw
besloten.
Met
den
bouw
van
de
nieuwe
sluis,
welke
in
189Ö
in
dienst
gesteld
kon
worden,
is
gepaard
gegaan
een
verdieping
van
het
geheele
kanaal
en
van
de
buitenhaven
te
IJmuiden
met
ongeveer
1
M.
Daarbij
kon
het
echter
niet
blijven.
Dooreen
door
de
Kamer
van
Koophandel
te
Amsterdam,
in
overleg
met
het
gemeentebestuur
ingestelde
commissie
werd
in
October
1895
een
verslag
uitgebracht,
waarin
werd
uiteengezet
wat
noodig
zou
zijn
om
het
Noordzeekanaal
ten
volle
te
doen
beantwoorden
aan
de
eischen,
welke
in
het
belang
van
de
scheepvaart
diende
te
worden
gesteld,
en
drie
jaren
later
werd
door
de
regeering
een
wetsontwerp
ingediend,
dat
geleid
heeft
tot
de
wet
van
24
Juli
1899.
De
aangebrachte
veranderingen
stempelden
het
Noordzeekanaal
tot
een
kanaal
van
den
allereersten
rang.
Intusschen
heeft
de
Regeering
zich
verplicht
geacht
in
1909,
met
het
oog
op
de
toen
naderende
voltooiing
van
het
Panama-kanaal,
eer
staats
-
commissie
te
benoemen,
om
na
te
gaan,
of
Amsterdam
toegankelijk
behoort
te
worden
gemaakt
voor
nog
weer
grooter
schepen.
De
regeering
gaf
zich
daarbij
rekenschap,
dat
toen
reeds
Oceaanstoomers
inde
vaart
waren
van
240
M.
lengte
en
bijna
27
M.
breedte,
welke
dus
Amsterdam
al
niet
meer
konden
bereiken.
Voorts,
dat
met
het
oog
op
de
aanstaande
mededinging
van
den
nieuwen
vaarweg
naar
den
stillen
Oceaan
dwars
door
Midden-Amerika,
het
Suez-kanaal
verruimd
en
verdiept
zou
worden,
zoodat
eerlang
ook
langs
dat
kanaal
vaartuigen,
die
niet
te
Amsterdam
kunnen
komen,
Oost-
Azië,
Australië
en
onze
oost-indiscbe
bezit
-
tingen
zullen
kunnen
bereiken.
In
het
belangrijke
verslag
in
1911
aan
de
Koningin
uitgebracht,
komt
de
Staats
-
commissie
tot
het
besluit,
dat
inde
eerste
plaats
urgentie
bestaat
voor
den
bouw
van
een
nieuwe
groote
schutsluis
te
IJmuiden.
De
noodzakelijkheid
eener
verdieping
van
het
kanaal
tusschen
IJmuiden
en
Amsterdam
staat
eveneens
in
uitzicht.
De
commissie
heeft
ook
het
denkbeeld
vaneen
open
water
-
weg
van
Amsterdam
naar
zee
overwogen,
maar
is
tot
het
besluit
gekomen,
dat
een
open
toegang
zoo
vele
en
zoo
groote
belangen
zou
schaden,
en
voorzieningen
in
zoo
groote
kosten
zou
vereischen,
dat
daartegen
de
te
verwachten
voordeelen
in
zeer
ongunstige
verhouding
zouden
staan.
In
verband
met
dat
rapport
wordt
gewezen
op
het
geschrift
van
den
civiel-ingenieur
dr.
C.
Lely,
in
1912
verschenen.
Het
rapport
heeft
tot
gevolg
gehad,
dat
de
regeering
in
het
vorige
jaar
een
wetsontwerp
indiende
betreffende
den
bouw
vaneen
schutsluis
te
IJmuiden,
en
verbetering
van
het
Noordzeekanaal.
H.
B.
Goudsbloemstraat.
Inde
Bouwwereld
van
ii
October
vraagt
de
heer
C.
Visser
de
aandacht
voor
drie
hoogst
bescheiden
typische
geveltjes
inde
Goudsbloemstraat
79
—83.
„Ze
neigen
lichtelijk
voorover;
wat
geeft
dat
niet
een
elegance
aan
de
toppen.
Vergelijk
maar
eens,
hoe
stram
een
te
lood
staande
gevel
naast
een
„vliegende”
doet”.
>
J.
W.
E.
De
huizen
aan
het
Leidscheboschje.
De
buurt
aan
het
Leidscheboschje,
tusschen
Overtoom
en
Vondelstraat,
wordt
voort
-
durend
voornamer.
Thans
zal
er,
zooals
men
weet,
een
eerste-rangs
hotel
verrijzen,
Atlanta,
waarvoor
het
meerendeel
van
de
nauwelijks
veertigjarige
huizen
zal
worden
afgebroken.
Voornaam
is
de
buurt
daar
niet
altijd
geweest,
gezocht
als
wandelplaats
en
als
toegangsweg
tot
den
„vermakelijken”
Over
-
toom
echter
des
temeer.
In
het
midden
van
de
achttiende
eeuw
heette
het
hier,
gelijk
uit
oude
kwijtscheldingen
blijkt
(o.a.
6
C
fol.
IIX)
het
Buitenplein,
langs
de
voorzijde
stonden
enkele
verspreide
huisj
es
en
pleizier
-
tuinen
en
daarachter
begon
de
reeks
slooten
en
weilanden,
waarlangs
en
waarop
de
laken
-
ramen
geplaatst
waren.
Op
’t
hoekje
van
den
Overtoom
was
het
aloude
„Stuivertje”,
in
1773
~’t
Eerste
en
laatste
Stuivertje”,
genoemd
waarin
„tabaks
-
winkel
en
tappersnering”
gedreven
werd,
(Kw.
6
S
fol.
245)
en
dat
zijn
naam
heette
ontvangen
te
hebben
naar
den
stuiver
poort
-
geld,
dien
telaatkomers
aan
de
stad
ver
-
schuldigd
waren.
Hier
dronk
de
burgerman,
onder
het
belommerde
afdak,
zijn
kruikje
scherp
bier
en
gebruikte
er
zijn
geliefkoosd
scharretje
bij,
totdat
de
poortklok
begon
te
luiden
en
allen
zich
haastig
naar
’t
Leidsche
-
boschje
spoedden.
Voor
rekening
van
Martin
Kalff
(Amsterdam
in
plaatjes
en
praatjes
I
123)
is
de
anecdote,
dat,
toen
de
zwaar
-
lijvige
heer
Lammerts,
die
’s
middags
nog
al
veel
naar
buiten
ging,
’s
avonds
eens
op
't
uiterste
nippertje
kwam
aanhijgen
om
weer
huiswaarts
te
keeren,
een
boer
vroeg
of
’t
nog
zou
lukken,
de
man,
die
hem
van
top
tot
teen
opnam,
hem
geruststellend
ten
antwoord
gaf:
„Ik
denk
het
wel;
van
morgen
heb
ik
er
ten
minste
nog
een
hooi
-
wagen
zien
doorgaan”.
De
Leidschepoort,
die
vóór
1662
de
Sloter
-
poort
genoemd
werd
(Resol.
Thes.
12
Oct.
1662)
is
in
1862
gesloopt,
nadat
in
1830
97