Tekstweergave van GA-1916_MB003_00104

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM actie uit den aard der zaak uitgesloten”. In het vervolg zal de weg dus langs de Martelaarsgracht genomen moeten worden. D. K. Raamskooi. Mag ik even attent maken, dat L. P. G. K. nu nog van Raamskooi spreekt. Sedert 1910 is de oude naam van Ramskooi weder gegeven. Joh. G. J. C. Jansen. De verbinding van Amsterdam met de zee. Den 18 September had te Delft de overdracht van de waardigheid van rector magnificus plaats door prof. W. K. Behrens, waarbij deze een rede hield over de scheeps - verbindingen van Amsterdam (en van Rotterdam) met de zee gedurende de laatste honderd jaren. Het is nog geen eeuw geleden, dat Amsterdam van de zee uit niet anders was te bereiken dan over de Zuiderzee. De schepen kwamen uit de Noordzee door het Texelsche gat of door het Vlie op de Zuiderzee en voeren zoo over het toen nog open IJ naar Amsterdam. Zij moesten daarbij het z.g. Pampus passeeren, waar niet meer diepte dan van 3 a 3.50 M. onder volzee werd aangetroffen. Geladen schepen met meer dan 3 M. diepgang voor Amsterdam bestemd, moesten op de reede van Texel zooveel van hunne lading in lichter - schepen lossen dat zij met verminderden diepgang over het Pampus het IJ konden binnenzeilen. Schepen, welke zonder lading meer dan 3 M. diepgang hadden, moesten met behulp van z. g. scheepskameelen over het Pampus worden gezet. Met dit alles kon Amsterdam, op die gebrekkige wijze, de concurrentie met gunstiger gelegen zee - havens niet volhouden en er werd dus gezocht naar allerlei middelen om die bezwaren te ondervangen. Men heeft aanvankelijk het voornemen gehad, de ondiepte van het Pampus te ont - gaan door het graven vaneen kanaal, beginnen - de aan den noordelijken IJ-oever bij Durgerdam, door Waterland zich voort - zettende door de Gouwzee tusschen leiddammen verder loopende door het eiland Marken heen en aan de Oostpunt van Marken inde Zuiderzee uitmondende. Aan dat plan werd zelfs een begin van uitvoering gegeven. Onder de uitvoering begon men echter in te zien, dat langs dien weg de beletselen voor een behoorlijke ontwikkeling van den handel van Amsterdam niet werden op - geheven. Men besloot daarom een kanaal aan te leggen van voldoende afmetingen voor de Oost-Indië-vaarders beginnende tegen - over Amsterdam en uitkomende inde in het laatst van de 18e eeuw tot stand gebrachte haven van Nieuwediep. De aanleg van dit Groot Noord hóllandsch Kanaal met zijn kunstwerken werd ter tijde, waarop die aanleg tot stand kwam, geacht een werk te zijn, dat nauwelijks zijn weerga inde wereld vond. Omstreeks het midden van de vorige eeuw waren de afmetingen van de grootste koopvaardijschepen geleidelijk zoodanig toe - genomen, dat het kanaal daarvoor begon te kort te schieten. Daarom liet de Regeering in 1856 een plan tot verbetering van het kanaal ontwerpen. Intusschen was meer en meer het besef evendig geworden, dat bet niet langer aan - ging de zeevaart van Amsterdam ever het Nieuwediep te leiden. In 1852 had het ge - meentebestuur van Amsterdam reeds een commissie benoemd om een kortere verbinding te overwegen. Nog hetzelfde jaar diende de commissie een ontwerp in voor een kanaal door Holland op zijn smalst. Tegen dit ont - werp werden verschillende bedenkingen ge - opperd, hetgeen aanleiding heeft gegeven, dat het Kon. Instituut van Ingenieurs en de gemeente Amsterdam tezamen een prijs uitloofden voor de oplossing van het vraag - stuk, maar van de tien in 1853 ingekomen antwoorden kon aan geen de prijs worden toegekend. In dienzelfden tijd vroegen de heeren Hartsen, Van Lennep en Jager con - cessie voor den aanleg vaneen kanaal, gepaard met de droogmaking van het IJ, volgens een engelsch plan. Deze onderhandelingen met de Regeering duurden 6 jaar. In 1859 drong een commissie uit den Gemeenteraad bij den Koning op een beslissing in het belang van de zeevaart op Amsterdam aan, waarvan het gevolg was, dat op 19 April een Raad van den Waterstaat werd benoemd, die reeds op 1 Augustus een verslag indiende. Deze Raad gaf aan het oorspronkelijke plan der commissie van 1852 de voorkeur en stelde voor een kanaal te maken, aanvangende in het IJ, bewesten het Westerdok van Amsterdam, grootendeels den zuidelijken oever van het IJ volgende en ter hoogte van Santpoort dwars door de duinen op de kust aanloopende. Het door de Regeering overeen - komstig dit plan ingediende wetsontwerp werd door het in datzelfde jaar optredende ministerie vervangen dooreen ander, be - oogende den aanleg vaneen kanaal langs de noordzijde van het IJ. Ook dit wetsontwerp heeft het niet tot een openbare behandeling kunnen brengen. Een oplossing voor de moeilijkheid werd eerst gevonden, toen Amsterdam zijn bezwaren tegen afsluiting van den mond van het IJ prijs gaf en besloten kon worden, die afsluiting in het plan cp te nemen. Voor zulk een plan werd in December 1861 aan den heer Jager concessie verleend, ten gevolge waarvan de Amsterdamsche Kanaal - maatschappij werd opgericht, aan welke de concessie werd overgedragen. In 1865 werd met de uitvoering begonnen, in 1876 kon het kanaal voor de vaart worden open - gesteld, hoewel het eerst in 1880 geheel gereed was. Dit kanaal, het Noordzeekanaal, 96