Tekstweergave van GA-1916_MB003_00027

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM sterdamsche gegevens worden verwerkt. Spre - ker hield een krachtig pleidooi voor het belang dat de artsenijbereidkunst heeft bij het eigen kweeken en inzamelen van kruiden en het eigen bereiden der sappen en stoffen. Daartoe behoeft de apotheker niet altijd de beschikking te hebben over eigen kweek; het zou b.v. van de amsterdamsche apothekers al heel dwaas zijn, om Cochleatia officinalis (lepelblad) te kweeken, daar dit inde on - middellijke nabijheid langs het Noordhol - landsch kanaal en inde buurt van Sehelling - woude en Durgerdam in groote hoeveelheden in het wild is te verkrijgen (p. 1830) —. De stormvloed van 13 op 14 Januari heeft de wen - schelijkheid daarvan misschien toch wel aange - toond, dunkt me. Maar voor andere gewassen is die eigen kweek wel noodig en dat is van ouds in kloosters en abdijen begrepen, elders en hier. De verschillende teekeningen van het Grauw Monniken- of Minderbroederklooster aan den Kloveniersburgwal bij den Zeedijk laten duidelijk zien de kruidtuin, onmogelijk te verwarren met een hof, waarin niet-genees - krachtige kruiden werden gekweekt. Ook het Reguliersklooster, ter plaatse ongeveer waar thans de Utrechtschestraat de Kei - zersgracht kruist had zulk een tuin, die later in 1663 stadskruidtuin wordt, den tegen - woordigen Hortus. „Maar voor dat het zoover is, voordat de kloosterkruidtuinen nog geheel zijn verdwenen; heeft, zooals ons uit oude notarisarchieven blijkt, reeds een Egbert de apotheker ergens een stukje grond in huur gekregen of gekocht, of wel een Theo - dorius de crudener of een Lambert de aro - matarius even buiten de stadswallen zich een hof gekocht en men kan zoo goed als zeker zijn, dat dit geschied is, om voor hunne apotheken kruiden te kweeken'(p. 1838)”. J. W. E. Volksnamen voor prijzen aan de groen - temarkt. In het Januari-nummer noteerde H. B. eenige benamingen daar gebruikelijk, waarvan hier de verklaring, voor zoover het de Jiddische betreft, volge. Bas, een stuiver, is een woord aan het Hoogduitsch ontleend, n.l. Batze(n); volgens J- C. Knoest und Th. Nolen, Praktisches Wör - terhuch Deutsch-Niederldndisch und Nieder- Idndisch-DeiUsch (1895) blz. 69 echter een niunt van 6 a 7 cents. De stuiver, in het Jiddisch Basch en ook Stieber genoemd, is de grondslag van de volgende waardebe - palingen. Beestje, een dubbeltje, is beis-bas, d.w.z. Twee stuiver. B(eis) is letter en ook getal twee in het Jiddisch. Heitje, een kwartje, is hei-bas, d.i. vijf stuiver, want h(ei) is vijf. Kimmelheitje, 75 cents, is kimmel hei-bas, d-i. drie kwartjes.'’ K(immel) is drie. Gaai, 90 cents, is g plus j bas, d.i, achttien stuivers. Letter g van het hebreeuwsche al - phabet=getal g=8, j=io; verbonden zijn deze twee medeklinkers dooreen klinker, welke geen getalwaarde bezit. Lammetje, een daalder, is lammet-bas, n.l. dertig stuiver. L(ammed) is dertig. Een halve gulden heet halve soof, een heele een soof. Soof is het hebreeuwsche zohof d.i. zilver, zilverling. Moeilijker te verklaren is Makke met den kanker, 35 ets. Dr. S. J. van Ginniken S. J. Handboek der nederlandsche taal II (1914) blz. 141 leest makke met een kanker. Ook J. L. Voorzanger en J. E. Polak Jz. Het Joodsch in Nederland (1915) blz. 192 schrijft makke met n kanker. Polak verklaart deze uitdrukking aldus: „Klaarblijkelijk [bedoelt men] ’n kwartje en ’n dubbeltje. Het is niet duidelijk welk van beide woorden het vijf-en-twintig, en welk het tiencentstuk moet voorstellen. Blijkbaar heeft men hier te doen met (het hebreeuwsche) makoh, wat geslagen is, en qa aqa' wat ge - grift is. Alleen kunnen wij onderstellen, dat de klank van kh (k = 20, h=5) d.i. 25, hier voor den geest zweeft”. Een ieder, die deze uitdrukking hoort, zal m.i. onwillekeurig maar daarom nog niet te - recht denken aan het op de markt zoo vaak te hooren : ’n cent ’n makke. Het komt in tweeërlei mond voor. In dien van den Joden - koopman, die bij zijn prijs wil blijven en zegt: „’ncent’n makke minder”, in dien van den bieder, die afdingt en volhoudt: „ik geef ’n cent ’n makke meer”. Deze twee beweringen houden een zelf - vervloeking in. De koopman bezweert, dat hij voor eiken cent, dien hij minder accepteeren zal dan zijn aanbod, een makke (Hebr. makoh) een slag, ’n wonde of kwaal zal willen lijden. En de aspirant-kooper betuigt, dat voor eiken cent, dien hij hooger gaat dan zijn bod, hij wel een makke, een klap, zou willen hebben. Na zulk een plechtige verklaring van de zijde des koopers of verkoopers is natuurlijk het laatste woord nog lang niet gezegd. Ik kan niet vaststellen, wat lik me h=f 1.40 eigenlijk wel te beduiden heeft. Uit Van Ginneken, t.a.p. maak ik op, dat deze gênante (?) uitdrukking een afkorting is van likmehol. Deze expressie, die me echter niets Joodsch voorkomt, vertegenwoordigt, volgens hem, inde boeventaal niet één gulden 40, doch één 28. In het 1 Februari voor de rechtsgeleerde faculteit der amsterdamsche hoogeschool te verdedigen proefschrift van den dichter Jacob Israël de Haan Rechtskundige significa en hare toepassing op de begrippen: ~aansprakelijk verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar", vindt men tegen het einde van het eerste hoofdstuk interessante beschouwingen over zulke woor - den, waarvan de samenstelling of de afleiding niet meer bewust of bekend ir. * ! Ik kan niet nalaten, den lezer, die in dit 19