Tekstweergave van GA-1916_JB014_00161

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Ver boven ’t vrouwlijk doen en zeden; Ziet hier wat mijne pen begint! 2. Zij poogt (want dit ’s haar wel-behagen) Uw lof der werelt voor te dragen, Het welk al langst (!) verhemelt staat. Vergeeft het haar, indien z’ in ’t swieren Uw lof niet kan genoegh vercieren. En al te leegh en needrigh gaat. 3- Want uwe hand, uw’ hooft, en gaven, In ’t schildern, snijden, beelde-graven. Als ook in ’t rijmen, gaan zo ver. Dat ghy gekroont met roem en eeren Des Hemels klaarheit helpt vermeren. En blinkt gelijk een morgenster. 4- Uw wetenschap in ’t konstigh schyden Der geesten, hare vlucht te mijden, Te weten zonder zon. oft brant. Die zet U bij Galenus neder, Wiens Zonen roepen heen en weder: Gezegent is Kaxrinaas hand. Door XJE. dienstwilligen Filip van Zeesen. Ridder, en Raats-Heere van sijne Hoogheit de Prince van Anhalt. Het gedicht is voor onze kennis van Von Zesen niet zonder beteekenis. Het is niet gedateerd, maar een terminus ante quem is het jaartal van den Lauwer=stryt 1665 1 . Als terminus post quem kunnen wij zijn verheffing inden adelstand door hem in het woord Von resp. van aangeduid en door het woord Ridder onderstreept bij gelegenheid van den Rijksdag te Neuren* berg beschouwen. Uit het gedicht blijkt dan, dat de mededeeling van Dissel 1 Lauwer=stryt Tusschen Catharina Questiers en Cornelia van der Veer, Met eenige Bij - dichten aan, en van haar geschreven, 't Amsterdam, By Adriaen Venendael, Boekverkooper inde Molsfeegh, 1665, p. 106 en p. 154. Prof. te Winkel was zoo welwillend mij op deze literaire betrekking te wijzen en zijn exemplaar van den Lauwer-.stryt tot mijn beschikking te stellen. Vgl. ook Ontwikkelingsgang, 11, p. 212 vlgg. 126