Tekstweergave van GA-1916_JB014_00138

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
vonder Tannen, und begahb sich mit seinem liben Harz*wahrt nahch hause.” Ui terlijk onderscheidt de naam ViAahrmund vonder Tannen zich in geen enkel opzicht van namen als Adelmund von Libegau of Klugemunde von Wilane. Waar evenwel achter deze romanfiguur een letterkundige staat, die een bekend* heid genoot, als in die dagen met Rumpler von Löwenhalt inderdaad het geval was, en deze romanfiguur zelfs met een min of meer officiëelen naam wordt genoemd, daar hebben wij een aanduiding dat Zesen het incognito van zijn personen niet als een kostbaar geheim beschouwde. En dat geeft hoop voor de toekomst. Evengoed als wij thans, dooreen toevallige combinatie van ge* gevens, weten, dat op een avond van het jaar 1643 de Oostenrijksche letter* kundige Jesaias Rumpler von Löwenhalt en de domineeszoon uit Prirau el* kander in Parijs ontmoetten een ontmoeting, die voor Zesen’s inzichten in taal en spelling zeker niet zonder belang geweest is \ terwijl Rumpler ruim een jaar na deze ontmoeting inde Deutschgesinnte Genossenschaft werd op* genomen even denkbaar is het, dat een gelukkig toeval ons eens onthult, wie Adelmund von Libegau, wie Harz*wahrt, Demuht, Eiferich, wie de vader van de Adriatische Rosemund was. IV. Zesen was 25 jaar oud toen hij zijn Adriatische Rosemund voltooide. Inde geletterde wereld was hij toen reeds een beroemd man. Zijn Deutschgesinnte Genossenschaft was het instrument, dat hij meesterlijk bespeelde, om den klank van zijn naam tot in verre streken te doen doordringen. Gedichten te zijner eere stroomen hem toe. Dames dweepen met zijn poëzie, met zijn persoon en niet het minst met zijn eigenaardigheden; vanuit Brussel schrijft Adelmund aan hem, dat hij toch vooral zijn liederen moet laten drukken: „es wünschen es alle hiesigen Schaferinnen, die von Hochdeutschem Bluht entsprossen und alle die so nur ein wenig der hochdeutschen sprache fahig sind.” Zelfs tot Amerika dringt zijn roem door. Men bestudeert er den Hochdeutschen Helicon, leest den Ibrahim en zendt aan den auteur dichterlijke groeten. Vanuit Leiden komt het verzoek tot hem, de Adriatische Rosemund in het Latijn te mogen vertalen. (Bellin No. 19). Zijn medeleden inde Rosenzunft eeren hem als 1 Vgl. ook het schrijven van Zesen aan J. Rumpler, dd. 8 Maart 1645, dat Bellin als Nr. 10 meedeelt. 104