Tekstweergave van GA-1916_JB014_00127

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
van de dood” spreken in het verband van Zesen’s poëzie duidelijk genoeg: vier jaar heeft hij om haar getreurd, maar het is nu tijd de rouwkleeren af te leggen, het leven herneemt zijn rechten. En met het naïeve egoisme, dat Zesen’s poëzie overal kenmerkt, verklaart hij aan een ander meisje de mengeling van droefheid en levensmoed, waaraan zijn ziel is overgegeven, om haar te vragen, aan zijn leven opnieuw kleur en vroolijkheid te schenken. Het welluidend* poëtische van het gedicht, het intiem?zielige van de aanleiding er toe mag ons niet weerhouden, het vers tot uitgangspunt vaneen nuchtere berekening te nemen. Het zag het licht, toen in het jaar 1651 de bundel Dichterische Jugendflammen werd gedrukt. Vermoedelijk is het dus in 1650, 1649 of 1648 ontstaan. Gaan we ook hier weer er vanuit, dat de dichter inde vermelding van zijn feiten de vraag naar de betrouwbaarheid van het sentiment zou ik hier willen uitschakelen waarheidlievend is, dan mag men concludeeren, dat Rosemund omstreeks 1645 gestorven is. Markhold woonde toen veel in Reinwurf; 1645 is het jaar, dat wij Von Zesen het meest in Utrecht aantreffen. Kort na haar dood moet dan haar droevige levensgeschiedenis door den dichter aan het publiek in handen gegeven zijn. Heeft men moeite, dat te gelooven, zoo bedenke men, dat Zesen in zijn naïekegoistische ijdelheid in den roman zoowel als inde gedichten op den dood van Rosemund een eerezuil voor de afgestorvene meende op te richten. Het is moeilijk te zeggen, wanneer en waar Zesen Rosemund heeft leeren kennen. Te moeilijker, omdat wijdoor die rampzalige dateeringswillekeur juist over den tijd, die hiervoor belangrijk is, minder goed georiënteerd zijn. Want op het grensgebied van zijn DuitschsNederlandsch verblijf, inde jaren 1642/43, moet de kennismaking met Rosemund gezocht worden. Daarop wijst de chro* nologie van den roman. Daarop wijst nog sterker het gedicht, waarin Rosemund voor het eerst voorkomt. Inde Scala Heliconis, het eerste werk, dat in Amster* dam werd uitgegeven, vindt men het volgende drinkliedje : Es geht rund üm. Ein trunk schmekt auf den schinken, die Rechte faszt das Glasz und mit der Linken führ ich den schlag, und singe Hoochdeutsch drein, ob ich schon itzt musz mit Hollandisch sein. Nun setz’ ich an, wil nach der Reihe trinken, weil uns annoch die güldnen Sternlein winken. Nun schlagt die Laut' und blaset mit den Zinken, was ficht uns an die allgemeine Pein? Es geht rund üm. 93