Tekstweergave van GA-1916_JB014_00125
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
laatste
doel,
dat
ik
mij
bij
het
schrijven
van
dit
opstel
heb
voorgesteld.
Als
bron
van
biographische
kennis
geeft
de
Adriatische
Rosemund
antwoord
op
de
vraag,
of
Zesen
behalve
in
Wittenberg
ook
in
Leipzig
gestudeerd
heeft,
of
hij
behalve
in
Parijs
ook
in
Londen
geweest
is,
of
hij
in
Holland
kwam
met
het
plan
zich
hier
te
vestigen,
dan
wel
of
toevallige
omstandigs
heden
aan
zijn
leven
een
andere
richting
gaven.
Een
vraag
van
veel
verder
strekking
en
van
veel
dieper
beteekenis
heb
ik
tot
dusver
opzettelijk
teruggedrongen.
Indien
Markhold
inderdaad
Philipp
Zesen
is,
indien
de
Amstelroman
een
tot
poëzie
geworden
stuk
levensgeschiedenis
is,
hoe
hebben
we
dan
te
denken
over
de
realiteitswaarde
van
de
figuur
der
Adriatische
Rosemund?
Is
zij
alleen
te
midden
van
dat
stuk
werkelijkheid
een
vrije
schepping
van
dichterlijke
phantasie?
Is
de
ongelukkige
liefde
van
Markhold
slechts
literaire
pose?
Rosemund
heeft
bestaan.
Daaraan
kan
niet
getwijfeld
worden.
Aan
een
phantasiesfiguur
vaneen
in
toekomst
te
schrijven
roman
draagt
geen
dichter,
zelfs
niet
een
zonderling
als
Zesen,
een
van
zijn
werken
op.
Dat
door
Zesen
in
het
jaar
1644
als
Bheu
Ritter
aan
die
überirdische
Rosemund
de
vertaling
van
d’Audiguier’s
Histoire
de
Lysandre
et
de
Caliste
wordt
opgedragen,
kan
slechts
beteekenen,
dat
hij
in
het
jaar
1644
tot
een
jonge
dame
in
betrekking
stond,
voor
wie
de
aanduiding
Blaeu
Ritter
speciale
beteekenis
had,
en
dat
Zesen
haar
wilde
eeren
door
de
opdracht
vaneen
boek,
dat
de
auteur
niet
voor
onbelangrijk
kon
houden.
De
opdracht
beteekent
niets
minder,
maar
ook
niets
meer.
Uit
de
woorden
„dasz
gegenwartige
Kaliste
neulich
aus
Frankreich
nach
Niederland
gekommen
sei
und
sich
nun
zu
den
hochmachtigsten
Deutschinnen
begeben
wole”,
te
lezen,
dat
Rosemund
dus
een
Duitsche
moet
geweest
zijn,
is
een
niet
gerechtvaardigde
conclusie;
in
Zesen’s
conven*
tioneebgesproken
taal
beteekent
deze
phrase:
„voor
enkele
jaren
(1636)
werd
dit
werk
in
het
Nederlandsch
vertaald;
thans
zorg
ik,
dat
ook
de
Duitschers
het
boek
kunnen
lezen.”
Dat
de
jonge
dame,
aan
wie
hij
het
boek
opdroeg,
Duitsch
zal
hebben
kunnen
lezen,
dat
lijkt
mij
uitermate
waarschijnlijk.
Rosemund
moet
hebben
bestaan.
Haar
leven
is
geen
literaire
phantasie.
Maar
ook
haar
sterven
inden
bloei
van
haar
leven,
inden
zomertijd
van
haar
liefde,
is
reëel.
Ik
herinner
in
dit
verband
aan
het
p,
55
medegedeelde
gedicht
Schoonste
Lely,
kuysche
Bloeme.
De
woorden
„mijne
Ros’
is
niet
meer
root;
mijne
Ros’
is
bleek
gheworden,
door
het
morden,
door
het
stormen
91