Tekstweergave van GA-1916_JB014_00118

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Ook Zesen’s voorliefde voor de blauwe kleur moet het ontgelden: „ich wolte sagen, dasz unie r allen teutschen Poeten eures gleichen nicht zu linden, es ware denn He rr Reuterhold vonder blauen Wiese, welcher sonst allen das Sand in die Augen wirft, die in der ganzen teutschen weiten Welt zu finden”. Van Junker Sausewind*Zesen wordt verteld, dat geen waschmeisje, keuken* meid of boerendeerne voor hem veilig is; het laatst zou hij betrekkingen onderhouden hebben met de dochter vaneen ketellapper. Dit is blijkbaar een toespeling op de bovenaangeduide geruchten omtrent een Leipziger studen* tenliefde met de dochter vaneen ketellapper Tutzendorf. Van haar, het blauwsehgebruikende waschmeisje, zou hij de voorliefde voor de blauwe kleur overgenomen hebben. Toen Zesen zich inde opdracht van Lysander und Kaliste voor het eerst Blaeu Rittev onderteekende, was hij er ongetwijfeld ver vanaf, banaal of komiek te willen zijn; immers hij droeg het boek op aan haar, die de hoofd* persoon van zijn levensroman zou worden: aan de überirdische Rosemund. Zonder twijfel bestaat er tusschen de Rosemund*figuur, MarkholdsZesen en de vereering van de blauwe kleur een nauw verband, wat op zich zelf al een psychologisch overtuigend motief is tegen de Leipziger „Klatsch.” Den naam Blaeu Ritter varieerde Zesen, toen hij zijn Rosemund in het licht gaf; als auteur van dezen roman noemt hij zich vgl. de titelgravure op p. 38 Ritterhold von Blauen. Controleerbare werkelijkheid en literair gespeel gaan telkens in elkander over. De opdracht van zijn Rosemund is tot personen uit het werkelijk leven, de heeren Palbizki, gericht; de dateering, Reinwurf, is half literair, half reëel; de onderteekening luidt R. V. 8., realiteit in literaire vermomming. Zesen, de blauwe Ridder, Ritterhold von Blauen. heeft het blauw tot zijn lijfkleur gekozen ; maar voor Markhold is de blauwe kleur niet minder karakteristiek. Om haar liefde voor Markhold uitte drukken, omringt Rosemund als herderin zich met de lijfkleur van haar beminde : „Also gahb sich dises lustige und in schahffer*tracht verkleidete folk in ihre wohnung, welche si imwandig mit starbe*blauen prunk*tüchern über*al ausge* ziret hatte; der boden wahr mit starbe*blauen steinen gepflastert; di dakke mit aben selbiger farbe gemahlet, und di tische blaulicht angestrichchen mit starbe*blauen tüchern behanget, also, dasz nichts als lauter blaues zu sahen wahr. Oben über der haus*tühre hing ein gemalde, dahrdnnen auf einem fahlen boden, mit rosen bestrauet, ein Ritter, in einem starbe*blauen harnisch, mit einem 84