Tekstweergave van GA-1915_MB002_00036

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM van Binnenlandsche Zaken op in het ministerie-Van Hall. Van Reenen, die na zijn aftreden als Minister in 1857 door Amsterdam naar de Tweede Kamer werd afge - vaardigd en vele jaren daar het voorzitterschap heeft waargenomen, overleed 31 Mei 1893 als Vice-president van den Raad van State. 7 Mei 1853 volgde hem als Burgemeester op mr. Hendrik Provó Kluit, die van 1840 —1850 alhier Directeur van Politie was geweest, en daarna door Amsterdam naar de Tweede Kamer was gezonden. Slechts zeven maanden werd het burgemeester - schap door hem waargenomen : op 31 December 1853 trad hij af, wegens zijne be - noeming tot Raadsheer inden Hoogen Raad. Kluit is 27 October 1860, op 57- jarigen leeftijd te Amsterdam overleden. Het geheele jaar 1854 is Amsterdam zonder Burgemeester geweest. De oudste Wethouder, jhr. mr. Johannes van Iddekinge trad gedurende dien tijd als waar - nemend Burgemeester op, terwijl sinds 15 Februari 1854 een tijdelijke vijfde Wet - houder, Anthony van Bosse, het Dagelijksch Bestuur kwam versterken. Eerst 10 Januari 1855 volgde de benoeming van den 41-jarigen mr. Cornelis Hendrik Boude - wijn Boot, officier van justitie en schoonzoon van burgemeester Cramer. Drie jaren later, 18 Maart 1858, trad Boot als Minister van Justitie op. Hij overleed 5 November 1892. Zijn opvolger als Burgemeester werd, 10 April 1858, mr. Jan Messchert van Vollen - hoven, die van 1851 —'53 Wethouder was geweest, en daarna deel uitmaakte van het college van Gedeputeerde Staten van Noordholland. Deze bij het volk zeer geziene burgemeester heeft acht jaren lang het ambt waargenomen. Op 26 April 1866 nam hij afscheid van den Raad. Enkele dagen later werd hem dooreen aantal aanzienlijke burgers van allerlei staatkundige richting een dank-adres aangeboden. Tot opvolger van den anti-revolutionairen Van Vollenhoven was 26 Februari 1866 benoemd mr. Cornelis Fock, burgemeester van Haarlem. Hij was 29 November 1828 te Amsterdam geboren en had, vóór Haarlem, Vreeland en Wijk-bij-Duurstede als Burgemeester bestuurd. Reeds vóór zijne installatie, die in Mei plaats had, richtte de liberale kiesvereeniging Burgerpligt een adres tot hem, waarin zij hare vreugde over zijne benoeming uitsprak. In zijn antwoord uitte mr. Fock den wensch dat de gevoelens, door deze kiesvereeniging gedeeld, meer en meer ingang mochten vinden bij de amsterdamsche burgerij. Slechts twee jaar had mr. Fock den burgemeesterlijken zetel ingenomen, toen hij, 4 Juni 1868, in het naar hem en zijn ambtgenoot Van Bosse genoemde ministerie, optrad aan het hoofd van het departement van Binnenlandsche Zaken. Bij zijn aftreden richtte Burgerpligt op nieuw een adres tot hem, waarin het sprak van „den weg van vooruitgang”, die door hem was geopend; en het Handelsblad wees er op dat hij voor het eerst vergunning had gegeven tot het houden van tooneelvoorstel - lingen op Zondagavond, die vroeger slechts oogluikend waren geduld. 15 Juli 1868 werd als Burgemeester geïnstalleerd jhr. mr. Cornelis Jacob Arnold den Tex, die toen 44 jaar was en sinds een paar jaren zitting inden Raad had. Onder diens bijna 12-jarig bestuur begon de groote uitbreiding der stad, en werden brand - weer en politie gereorganiseerd. De afschaffing der kermis, die aanleiding gaf tot het oproer van September 1876, waarbij het „hop, hop, hop, hang den Burgemeester op” langs de straten weerklonk, verhoogde bij de lagere volksklasse zijne populari - teit niet. Den Tex trad af 31 December 1879 en overleed reeds 6 December 1882. Namens 320 deelnemers werd hem bij zijn aftreden een penning en een album aan - geboden, waarin gezegd wordt: „Het tijdperk van zijn rechtvaardig en kloek Bestuur gaf der Scheepvaart een nieuwen Zeeweg, der Wetenschap eene Universiteit, der Kunst de grondvesten vaneen Museum, der Bevolking nieuwe Woningen en der zich ontwikkelende Hoofdstad eene Uitbreiding als sedert twee Eeuwen niet gekend”. 28