Tekstweergave van GA-1915_MB002_00034

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Vroedschap, en daarin tot de Oranjegezinden behoord. Hij telde thans 48 jaren, en wordt geschetst als een talent vol man van grooten invloed en zeer gezien bij het volk. Het burgemeesterlijk salaris bedroeg in dezen tijd / 5000. Van de Poll viel bij koning Lodewijk in ongenade omdat hij weinig voelde voor diens plannen om de hoofdstad, zoo noodig, tegen de Franschen te verdedigen ; den 3den April 1810 verleende de Koning, die zich toen te Parijs bevond, hem „op verzoek, wegens gezondheidsredenen” eervol ontslag ; 10 April trad hij af. Doch ’s Konings machtige broeder was over dit ontslag niet gesticht. Lodewijk moest toegeven en, enkele dagen voordat hij van den troon afstand deed, den afgezette herstellen, die op 1 Juli 1810 opnieuw werd geïnstalleerd. Na onze inlijving hij Frankrijk werd, met ingang van 1 Januari 1811, de titel van Burgemeester in dien van Maire veranderd. Reeds den 7den daaraanvolgende droeg Van de Poll de waarneming van zijn ambt over aan den eersten Adjunct-Maire Willem Joseph van Brienen van de Groote Lindt, die ook gedurende ’s Burgemeesters tijdelijke afzetting als eerste Wethouder aan het hoofd van het bestuur had gestaan. Van de Poll was namelijk door den Keizer benoemd tot Senateur de I’Empire, en moest zich als zoodanig te Parijs vestigen. In 1814 heeft hij aldaar nog in deze kwali - teit medegewerkt aan de afzetting van Napoleon. Hij is 30 Januari 1826 te Amster - dam overleden. Van Brienen werd 17 Februari 1811 door De Celles als Maire geïnstalleerd. Hij had dit ambt zeer tegen zijn zin aanvaard en heeft gedurende het bijna driejarig tijdvak, waarin hij het heeft bekleed, niet op rozen gewandeld. Met zijn chef, den prefect van het departement der Zuiderzee, den beruchten De Celles, kon hij het volstrekt niet vinden. De Franschen verweten hem „mauvais esprit” en „nullité administrative”. Hij heeft gedaan wat hij kon om den druk der vreemde overheer - sching voor Amsterdam te temperen ; doch hij schijnt niet de talenten van zijn voorganger te hebben bezeten. Dat hij tot de Roomsch-Katholieken behoorde, deed hem inde oogen van de meerderheid der bevolking geen goed. Bij het uitbreken van den opstand, in November 1813, bevond hij zich te Parijs; en toen hij inden loop van 1814 terugkwam, werd hij door het nieuwe stedelijk bestuur zeer koel ontvangen. Later verleende koning Willem I hem den titel van Baron. Hij overleed loOctober 1839, op ruim 78-jarigen leeftijd. 16 November 1813, nadat den vorigen dag de opstand tegen het Fransche bestuur was uitgebroken, trad een Provisioneel .Bestuur op, met den 72-jarigen mr. Joan Cornelis van der Hoop aan het hoofd. Toen deze in December tot Minister van Marine werd benoemd, aanvaardde mr. Pieter Alexander baron van Boetzelaer een schoonzoon van wijlen burgemeester Frederick Alewijn het voorzitterschap. Op 31 December 1813 werd een definitief gemeentebestuur door den Erfprins van Oranje, in naam van den Souvereinen Vorst geïnstalleerd, waarbij, evenals vóór 1795, het aantal Burgemeesters op vier werd gebracht. Van Boetzelaer werd toen President - burgemeester, terwijl naast hem optraden mr. David Willem Elias, die vóór de Revolutie het ambt van Hoofdschout had bekleed, Paul Iwan Hogguer, die inden loop van 1814 de eerste president der Nederlandsche Bank zou worden, en Jan Brouwer Joachimsz, die tijdens het keizerrijk eender Adjunct-Maires was geweest. De laatstgenoemde behoorde tot de Roomsch-Katholieken, waaruit bleek dat, al was schijnbaar de regeeringsvorm van vóór 1795 4 Burgemeesters en een Raad van 36 leden hersteld, de toestanden van vóór de Revolutie niet waren herleefd. De bevoegdheid van het nieuwe stedelijk bestuur was dan ook een geheel andere dan die van de voormalige stads-regeering, al werd dit door de dignitarissen zelf niet altijd begrepen. Van Lennep verhaalt hoe burgemeester Elias eens tot minister Van Maanen zei: „Maar, mijnheer, op die wijze is ’tonmogelijk te regeeren”. „Dat is ook 26