Tekstweergave van GA-1915_MB002_00025
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
AMSTERDAM
VOORHEEN
EN
THANS
II
Tot
1903
is
de
Dam
inden
toestand
gebleven,
die
inde
negentiende
eeuw
was
ontstaan.
Toen
verdween
de
Beurs
;
een
jaar
of
wat
later
werd
een
prijsvraag
voor
een
nieuwen
aanleg
van
den
Dam
uit
geschreven,
die,
als
zooveel
andere,
geen
uit
-
komst
opleverde,
al
vond
een
bekroning
plaats.
Eindelijk
werden
de
gebouwen
aan
de
zuidzijde
van
den
Dam
en
den
Vijgendam
onteigend,
en
een
gedeelte
van
het
dus
verkregen
terrein,
benevens
dat,
waar
de
Beurs
gestaan
had,
aan
gegadigden
tei
bebouwing
verkocht.
.
.
Wat
reeds
aan
den
Dam
gebouwd
is,
heeft
geen
onverdeeld
gunstige
cntiek
ge
-
vonden.
Ja
zelfs
over
wat
nog
slechts
in
project
is,
luidt
het
oordeel
weinig
prijzend.
De
groote
grief
is,
dat
de
bebouwing
geen
eenheid
vertoont,
dat
ieder
der
ontwerpers
zijn
eigen
gang
is
gegaan
en
zich
niet
om
de
anderen
heeft
bekommerd.
Het
zelfde
bezwaar
wordt
geopperd
tegen
de
bebouwing
van
andere
stadsgedeelten,
zooals
het
Rokin,
het
Koningsplein
en
het
Leidscheplein.
Deze
bedenking
is
zeker
niet
zonder
grond.
Maar
kon
er
iets
anders
verwacht
worden
in
onzen
tijd,
die
niet,
als
bijvoorbeeld
de
achttiende
eeuw
nog
had,
een
eigen
bouwkunst
bezit,
doch
die
slechts
de
individueele
pogingen
van
verschillende
architecten
om
haar
te
verkrijgen
als
surrogaat
moet
aanvaarden?
Men
valle
onzen
bouwmeesters
niet
te
hard.
Werden
hunne
voorgangers
uit
de
zeventiende
in
achttiende
eeuw
nog
gedragen
dooreen
algemeene
cultuur,
dien
steun
kan
onze
tijd
hun
niet
verkenen.
ledere
vogel
zingt
nu,
zooals
hij
gebekt
is
;
er
bestaat
geen
leiding
meer,
waaraan
allen
zich
gewillig
onderwerpen.
Toen
het
Stadhuis
aan
den
Dam
gebouwd
werd
gaven
de
„doorluchte
stichteren
van
’s
werelds
achtste
wonder”
daarvoor
acht
millioen
uit,
opdat
het
gedenkteeken
Amsterdam
waardig
worden
zou.
Wie
thans
iets
aan
den
Dam
gaat
bouwen,
dient
eveneens
diep
in
zijn
beurste
tasten.
Hij
doet
dit
evenwel
niet,
om
waardige
gedenk
-
teekenen
te
stichten,
doch
op
hoop
van
winst.
Het
is
te
begrijpen,
dat
onze
archi
-
tecten,
die
hun
gebouwen
zoo
rentegevend
mogelijk
moeten
maken,
alle
hoop
om
met
Jacob
van
Campen
te
kunnen
wedijveren
hebben
opgegeven.
Het
Stadhuis
verhief
zich
eens
hoog
boven
zijn
omgeving.
Die
hoogte
was
met
het
gevolg
van
den
wensch,
om
zooveel
mogelijk
van
het
bouwterrein
partij
te
trekken.
Eigenlijk
was
de
bovenste
verdieping
niet
noodig,
en
in
1653
bracht
de
eerste
engelsche
oorlog
zulk
een
„schaersheid
inde
finantiën
,
dat
men
besloot
„de
tweede
estagie”
weg
te
laten.
Maar
al
spoedig
kwam
er
met
den
vrede
her
-
nieuwde
welvaart
en
kreeg
het
gebouw
zijn
volle
hoogte.
De
koopers
der
terreinen
aan
den
Dam
van
tegenwoordig
hebben
er
echter
be
-
lang
bij,
hun
grond
zoo
hoog
mogelijk
te
bebouwen.
Stelde
de
politieverordening
hun
geen
grenzen,
zij
zouden
zeker
„hemelkrabbers”
hebben
laten
optrekken.
Nu
hebben
zij
hun
gebouwen
zoo
hoog
doen
ontwerpen
als
maar
mogelijk
was.
Het
ge
-
volg
zal
zijn,
dat
het
Stadhuis
zijn
domineerend
karakter
verliest
en
dat
de
vergroote
Dam,
door
zóó
hooge
gebouwen
omgeven,
kleiner
toont,
dan
het
plein
in
werkelijk
-
heid
is.
Het
oordeel
over
den
Dam
in
zijn
nieuwe
gedaante
zal
pas
door
het
nageslacht
kunnen
worden
geveld.
Al
wat
wij
doen
kunnen
is
te
zorgen,
dat
bepaalde
ontsierin
-
gen
verdwijnen,
zooals
de
lichtreclames
en
de
reclameborden,
die
men
nu
aan
de
noordzijde
van
het
plein
ziet.
De
overheid,
die
de
bebouwing
van
den
Dam
aan
het
oordeel
eener
keuringscommissie
onderwerpt,
mag
niet
langer
toelaten,
dat
baat
-
zuchtige
eigenaars
van
huizen
de
schoonheid
met
voeten
treden.
17