Tekstweergave van GA-1915_MB002_00022
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
prof.
dr.
J.
Rotgans,
prof.
W.
M.
de
Vries
en
J.
Frederik
Bangert,
De
Nieuwe
Amsterdammer
16
Jan.
p.
6
geeft
een
auto
van
den
gevel
en
een
beschouwing
over
kanker
als
doodsoorzaak
door
J.
J.
van
Loghem.
'
J.
W.
E.
Het
lagere
mondaine
volksleven.
Het
overlijden
van
den
cabaret-zanger
Edu
-
ard
Jacobs
geeft
als
van
zelf
aanleiding
over
dit
onderwerp
iets
te
zeggen.
Jacobs
was
iemand,
die
krachtens
zijn
metier
weinig
aanraking
heeft
gehad
met
de
sfeer,
waarin
ons
genootschap
zich
bij
voorkeur
beweegt,
maar
nu
hij
heen
gegaan
is,
dient
hij
toch
hier
herdacht
te
worden,
waarom
zal
blijken.
Het
weekblad
de
Kunst
van
12
Augustus
1911
gaf
ter
gelegenheid
van
het
20-jarig
jubileum
een
vrij
uitvoerig
interview
over
dezen
artist,
die
oorspronkelijk
werkzaam
geweest
inde
diamantnijverheid,
gaandeweg
eerst
als
lief
-
hebber,
later
als
vakman
tot
het
liedj
es-zingen
kwam;
hij
had
dat,
schrijft
Pisuisse
inde
Groene
van
12
December
met
groote
stelligheid,
in
Parijs
geleerd
van
Aristide
Bruant
en
dien
was
het,
welke
hij
navolgde,
wiens
liederen
hij
omwerkte
en
er
een
echt
hollandschen
klank,
dikwijls
een
typisch-amsterdamsch
cachet
aan
wist
te
geven.
Zijn
eerste
optreden,
als
beroepszanger
was
19
Augustus
1895
in
het
Wapen
van
Habsburg
(de
Habs)
een
perceel
inde
Quellijnstraat
64,
dat
naar
het
lage
onder
-
huis,
waarin
café
werd
gehouden
de
Kuil
werd
geheeten.
Negen
jaar
bleef
Jacobs
die
zaak
drijven,
die
gaandeweg
tot
zekere
bekendheid
heel
Amsterdam
door
gekomen
was,
ging
toen
engagementen
aan
bij
verschillende
gezel
-
schappen,
trachtte
ruim
drie
jaar
inde
War
-
moestraat
een
nacht-cabaret
de
Sociëteit
de
Sphinx
te
exploiteeren
en
bleef,
toen
dit
mislukte,
weer
optreden
dan
hier
dan
daar
in
binnen-
en
buitenland,
totdat
na
een
langdurig
ziekbed
hij
te
Amsterdam
6
Decem
-
ber
1914
overleed
inden
ouderdom
van
46
jaar.
Gedurende
zijn
negen-jarige
werkzaamheid
als
caféhouder
op
zijn
wijs
inde
QuelLjnstraat,
leerde
hij
het
nachtleven
der
amsterdamsche
bevolking
inde
buurt
IJ
IJ
inde
dusgenoemde
Pijp
kennen.
„Daar
heb
ik,
laat
hij
zijn
inter
-
viewer
zeggen,
daar
heb
ik
al
mijn
haat,
al
mijn
verachting
gelucht
tegen
de
souteneurs;
daar
heb
ik
al
het
leed
verkondigd
dat
het
beroep
van
publieke
vrouwen
meebrengt.
.
.
.
De
vrouwen
hebben
daar
zitten
te
grienen
als
kinderen,
als
ze
er
heur
eigen
geschie
-
denis
hoorden.
En
dan
waren
er
die
zich
be
-
leedigd
achtten,
maar
dan
kwamen
ze
den
volgenden
avond
terug
en
hoorden
het
wéér.
En
dan
begrepen
ze
dat
wat
ik
daar
zong
niet
was
om
ze
te
beleedigen,
maar
dat
het
was
om
te
toonen
hoe
diep
meelijden
zij
verdien
-
den...."
Van
het
daar_
gezongene
gaf
hij
bij
den
uitgever
Daniëls
te
Amsterdam
een
bloemlezing
„In
't
leven....”,
liederen
en
monologen,
waarin
hij
ervaringen
geeft
uit
het
doen
en
laten
van
zekere
amsterdamsche
dames,
op
wier
handel
en
wandel
zeker
wel
eecige
aanmerkingen
te
maken
zijn,
waarin
hij
schildert
de
ongewenschte
gevolgen
van
een
ongeregeld
leven
en
daardoor
waarschuwt
als
vanzelf
tegen
uitspattingen.
Van
nabij
bekend
met
het
rosse
leven,
zelf
een
man
uit
het
volk,
levende
te
midden
vaneen
volks
-
buurt,
heeft
hij
kunnen
geven
een
stellig
niet
te
verwaarloozen
beschrijving
om
het
leven
het
woord
is
in
dit
geval
een
niet
onbekende
vakterm
in
onze
hoofdstad
te
leeren
kennen.
Ik
wijs
b.v.
op
Aal,
de
Turksche
mama,
op
Professonals,
op
de
Ballade
aan
„de
Pijp”,
op
De
„vullisbakken”,
op
Op
de
Ceintuurbaan,
op
„
Ouwe
Daatje’l"
'n
Zeedijkscène.
Hij,
die
deze
dingen
leest,
komt
stellig
wel
tot
de
meening,
dat
hier
iemand
aan
het
woord
is,
die
weet
wat
er
inde
wereld
te
koop
is,
een
warm
medegevoel
heeft
voor
deze
paria’s
der
maatschappij
en
op
zijn
wijs
propaganda
maakt
voor
een
andere
maatschappelijke
orde
te
dezen
opzichte.
Het
is
deze
bundel,
die
Eduard
Jacobs
een
plaats
geeft
in
het
Maand
-
blad
van
ons
Genootschap,
Immers
met
enkele
andere
recente
publicaties
van
Batelt
en
Quérido
zal
deze
liederenbundel
stellig
ge
-
raadpleegd
moeten
worden
om
te
geraken
tot
een
goeden
kijk
op
stemmingen
en
gedra
-
gingen
van
den
besproken
socialen
stand
en
het
zal
blijken,
dat
daarin
rvaardevolle
gege
-
vens
te
vinden
zijn.
Trouwens
voor
het
verkrijgen
van
alge
-
meene
indrukken
is
in
vroegere
locale
letter
-
kunde
ook
heel
wat
te
vinden,
dat
inlichtingen
kan
geven
omtrent
het
lagere
mondaine
leven.
De
blijspelen
van
Bredero
(overl.
1618)
en
de
dichtwerken
van
Tengnagel
(overl.
voor
1657),
vooral
het
hoogst
zeldzame
boekje
Le
putanisme
d’Amsterdam,
livre.
contenant
les
tours
et
les
ruses
dont
se
servent
les
putains
et
les
maquerelles
et
les
choses
qui
sont
en
pratique
parmi
ces
donzelles
(1681),
in
1883
door
Gay
te
Brussel,
den
bekenden
uitgever
van
erotica
herdrukt,
komen
voor
de
17e
eeuw
daartoe
in
aanmerking.
En
voor
de
latere
eeuwen
vinden
we
in
sommige
liedboekjes
als
Thyr
-
sis
minnewit
(1708
en
volgende
jaren),
Het
Hollands
klein
goud-vinkje
(omstr.
1750)
en
De
amsterdamsche
zangburg
(1761)
allerlei
kleine
trekjes,
die
bouwstoffen
kunnen
leveren.
Dat
de
bronnen
waaruit
het
levender
amsterdamsche
maagden
ook
in
vroegere
eeuwen
gekend
kan
worden
in
liedboeken
en
muziekbronnen
te
vinden
is,
is
niet
iets
toevalligs.
Daar,
in
die
dans-
en
speelhuizen
werd
een
amsterdamsche
muziekkunst
ge
-
cultiveerd,
die
in
het
begin
der
achttiende
eeuw
vastgelegd
door
twee
uit
Frankrijk
gerefu
-
gieerde
boekverkoopers.
Mortier
en
Roger
ons
in
zijn
toenmaligen
gelijktijdigen
nabloei
14