Tekstweergave van GA-1915_MB002_00014

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM genomen, na een tijdelijk vertoef van twee en een half jaar in het gebouw Eensgezind - heid. Uit hetgeen de dagbladpers bij die gelegen - heid reporteerde ontleen ik, dat met den bouw belast geweest is wijlen de architect Th. G. Schill, maar dat de gevel ontworpen is door den bouwkundigen-ingenieur D. F. Slothouwer, wiens plannen de instemming van de Raadhuis-Damcommissie mochten verwerven. J. W. E. Weekblad. Met ingang van 1 Decem - ber is de redactie van het weekblad de Am - sterdammer, bekend als de Groene, overgegaan aan de heeren prof. mr. J. A. van Hamel, prof. dr. H. Brugmans, mr. E S. Orobio de Gastro Jr., dr. Fr. van Eeden en mr. G. Keiler. De afgetreden redacteur mr. H. P. L. Wiessing trad met dien datum op als redac - teur van het nieuw opgerichte weekblad de Nieuwe Amsterdammer , uitgave van de Mij van goede en goedkoope lectuur. H. B. Stadsgezichten. De aandacht zij geves - tigd op de tentoonstelling van stadsgezichten en historieprenten betreffende Amsterdam, die van 21 December tot 9 Januari gehouden wordt door den boekhandelaar R. W. P. de Vries, Singel 146. J. W. E. De Koepeltoren van het Stadhuis te Amsterdam. Tot 1795 werd ieder stadhuis, dat in ons land gebouwd werd, vaneen toren voorzien. Het gebruik bestond reeds sedert de dertiende eeuw. Die toren, waarin „der stede klok” werd opgehangen, was het zinnebeeld van de stedelijke macht. Toen dan ook Jacob van Campen in 1647 zijn ontwerp voor het Stadhuis te Amsterdam maakte, voorzag hij dit vaneen koepeltoren, die uit den oostelijken gevel zou oprijzen. Jacob van Campen onttrok zich in het laatst van 1654 aan de werkzaamheden aan het Stadhuis ; hij stierf als vergeten burger den I3den September 1657. Met het bouwen van den koepel werd pas in 1664 begonnen en hij kwam in 1665 ge - reed. Doch de teekening, die Van Campen ge - maakt had en die wij kennen uit het prent - werk, dat Jacob Venrecool, Van Campen’s teekenaar, in 1661 bij Danckert Danckertsz. uitgaf, werd niet gevolgd. Danckertsz had het werk aan Burgemeesteren opgedragen ; in 1662 hadden deze hem betaald „hondert en vijftigh gl. voort dediceren van de afbeeldin - ghen vant Stadthuys”. Doch voor den koepel - toren werd een ander ontwerp gemaakt, dat waarschijnlijk van Daniël Stalpaert, toen stads-architect, afkomstig is. Ofschoon dit ontwerp, wat het benedendeel aangaat, slechts weinig van dat, door Van Campen vervaardigd, verschilt, is de eigen - lijke koepel zeer veranderd. Van Campen had hem slank ontworpen, zoodat de be- schrijvende lijn een spitsboog was. Om den koepel had hij acht bronzen beelden, die de streken van het kompas zouden verzinnelijken, willen plaatsen, als windwijzer had hij een meermin, die op een schelp blaast, geteekend. En eindelijk had hij, voor onder den koepel, een bronzen beeld van Saturnus willen zetten, dat een wijzerplaat zou dragen. Hierop maakt jonkheer Everard Meyster toespelingen, wanneer hij in 1655, in zijn Goden lantspel, zegt: De winden alle acht, die aen den ronden pluym Rondom den toren staen, en Saturnus beschrijft die boven aen den trans Vant ronde klockhuys staet met eenen ronden krans Van uyren op zijn borst, met zeysch, met sande-looper Op sijn gries-hairigh hooft. Ook vermeldt hij De blasende Meermin, die op des koepels kruyn Tot inde woleken staet. Maar dit alles bleef weg, waarschijnlijk omdat men in 1664 meende, dat het Stadhuis te veel ging kosten, en dus bezuinigingen maakte. De Stads-steenhouwer was toen Thomas de Keyser, die vóór 1640 het penseel had gehanteerd, en die nu als eender beste schil - ders der zever tiende eeuw geldt. Doch het schilderen bracht hem zóó weinig op, dat hij in 1640 tot zijn oorspronkelijk ambacht, het steenhouwen, hem door zijn vader, de ver - maarde Hendrik de Keyser, onderwezen, terugkeerde. Den 24sten Mei 1664 „wert geresolveert, dat de coupel op het Stadthuys met cooper gedect sal worden”. Tegenwoordig ziet men deze bedekking nog slechts op de lantaarn van den koepel. Of aan het besluit geen gevolg is gegeven, dan wel of de tegenwoordige bedek - king later inde plaats van het koper kwam, heb ik niet kunnen vinden. Het koggeschip, dat als windwijzer den toren bekroont, werd door Aert Quellijn ont - worpen, die den isten Mei 1665 / 50 uitbetaald kreeg „voor de teyckeninge van de weerhaen opten toren vant Stadthuys”. Reeds in 1659 werd Michiel Nouts „bequaem inde musicq” tot „klokkenist vant Stadt - huys” aangesteld. Maar pas den isten April 1664 nam Framjois Hemony aan, de klokken te gieten ten getale van 35 stuks. Hij schijnt daar geruimen tijd voor noodig gehad te hebben, want pas den 27steu September 1666 „is goetgevonden dat een huysje gemaect sal werden voor het spcelwerck opten Coepel vant Stadthuys.” Het uur- en speelwerk was door Jurriaen Spraeckel vervaardigd. De groote speelton was door Hemony gemaakt, toen hij nog te Zutphen zijn werkplaats had en reeds in 1659 te Amsterdam aangekomen. A. W. Weissman. 6