Tekstweergave van GA-1915_MB002_00010
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
MEDEDEELINGEN
VAN
HET
BESTUUR
Door
het
Bestuur
van
het
Genootschap
is
het
volgende
schrijven
gericht
aan
jhr.
mr.
dr.
A.
Röell,
burgemeester
van
Amsterdam.
Amsterdam,
19
Dec.
1914.
Edel
Achtbare
Heer,
Het
Bestuur
van
het
genootschap
Amstelodamum
heeft
met
gemengde
gevoelens
het
bericht
vernomen
van
de
benoeming
van
U.E.A.
tot
Commissaris
der
Koningin
inde
provincie
Noord
-
holland.
Wij
kunnen
deelen
in
het
gevoel
van
voldoening,
waarmede
het
U
opgedragen
ambt
door
U.E.A.
zal
worden
aanvaard,
doch
onzerzijds
betreuren
wij
het
dat
door
Uw
aftreden
als
Burgemeester
van
Amsterdam
Uwe
verhouding
tot
ons
Genootschap
zich
zal
wijzigen.
Het
is
door
ons
als
een
groot
voorrecht
beschouwd,
dat
U.E.A.
op
het
voetspoor
Uwer
beide
ambts
-
voorgangers
als
beschermheer
van
Amstelodamum
heeft
willen
optreden.
Wij
hebben
zeer
op
prijs
gesteld
de
medewerking
en
den
steun,
door
U.E.A.
betoond
bij
de
herdenking
van
de
sterf
-
dag
van
Jan
van
der
Heyden
in
1912,
en
wij
waardeeren
de
ondersteuning,
door
U
geschonken
aan
de
plannen
der
op
initiatief
van
ons
Genootschap
opgetreden
Commissie
voor
het
stads
-
schoon,
al
hebben
de
tijdsomstandigheden
helaas
de
uitvoering
daarvan,
naar
wij
hopen
slechts
tijdelijk,
verhinderd.
Wij
zeggen
U.E.A.
daarom
hartelijk
dank
voor
dein
ons
Genootschap
betoonde
belangstelling,
en
terwijl
wij
U
bij
de
aanstaande
aanvaarding
van
het
ambt
van
Com
-
missaris
der
Koningin
onze
beste
wenschen
bieden,
veroorloven
wij
ons
Amstelodamum
in
Uwe
voortdurende
sympathie
aan
te
bevelen.
Met
de
meeste
hoogachting
teekenen
wij
ons,
Het
Bestuur
van
het
genootschap
Amstelodamum
:
H.
Brogmans,
Voorzitter.
Joh.
C.
Breen,
Secretaris.
BROODZETTING
Nu
de
nood
der
tijden
de
overheid
dwingt
op
allerlei
wijze
in
het
maatschappelijk
leven
in
te
grijpen
en
daar,
waar
wij
het
reeds
lang
ontwend
waren,
regelend
op
te
treden,
keeren
toestanden
uit
lang
vervlogen
dagen
terug.
Zoo
is,
om
iets
te
noemen,
door
de
overheidsbemoeiingen
met
het
bakkersbedrijf,
het
vaststellen
van
den
prijs
en
het
gewicht
van
het
brood,
feitelijk
het
overoude
instituut
der
broodzetting
her
-
leefd,
dat
sinds
zestig
jaren
te
Amsterdamwas
afgeschaft.
De
broodzetting
mag
terecht
eene
overoude
instelling
genoemd
worden.
De
schrif
-
telijke
overlevering
dienaangaande
gaat
voor
Amsterdam
meer
dan
vier
en
een
kwart
eeuw
terug,
tot
het
jaar
1479
;
doch
niet
onwaarschijnlijk
zal
de
amsterdam
-
sche
magistraat
nog
wel
vroeger
eenig
toezicht
op
het
brood,
het
voornaamste
volks
-
voedsel,
hebben
uitgeoefend.
Het
eerste
spoor
van
overheidsbemoeiing
te
dezer
zake
vinden
wij
in
eene
keur
van
4
Mei
1479,
waarbij
bepaald
werd
dat
een
roggebrood
niet
duurder
mocht
worden
verkocht
dan
voor
een
braspenning
of
20
penningen,
wat
overeenkomt
met
cent
van
onze
tegenwoordige
munt.
De
bakkers
waren
met
deze
prijsbepaling
het
volstrekt
oneens
en..
..
besloten
tot
staking.
Inden
ochtend
van
7
Mei
werd
daarom
afgekondigd,
dat
iedere
bakker
nog
voor
zonsonder
-
gang
een
oven
vol
brood
moest
hebben
gebakken,
op
straffe
van
anders
„zijn
leven
dage”
van
het
bedrijf
te
worden
uitgesloten
en
een
boete
van
f
25
te
moeten
betalen.
Dit
zal
wel
geholpen
hebben,
doch
nu
gingen
de
bakkers
het
brood
lichter
maken
:
weshalve
inden
loop
van
den
zomer
de
zwaarte
van
het
roggebrood
door
de
regee
-
ring
op
12
pond
werd
gesteld.
In
1481
tijdens
den
oorlog
met
Utrecht,
was
er
groote
duurte
:
men
bepaalde
toen
den
prijs
vaneen
roggebrood
op
2
stuivers.
Weigerachtige
bakkers
werden
weder
bedreigd
en
den
volke
werd
verkondigd
:
„een
iegelijk,
die
brood
koopen
wil,
zal
2
stuivers
op
’t
venster
(wij
zouden
zeggen:
de
toonbank)
leggen,
en
een
roggebrood
daarvoor
naar
zich
nemen
mogen”.
2