Tekstweergave van GA-1914_MB001_05002

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM mooie oude gevels spiegelde in ’t niet zeer heldere en niet zeer welriekende, maar decoratief-doende grachtje. Toen lag Jacob van Campen’s achtste werelwon - der op een schiereiland, en de windhandelaars, die de koopmansbeurs bezochten konden in het Damrak hun geweten schoon wasschen nagenoeg zonder het ge - bouw te verlaten. Thans echter is de „lagunenstad” van het Noorden, weinig meer dan een interessante herinnering; de sleepjes, welke in die dagen van lang - zame haast snel genoeg waren, zijn in onze dagen van haastigen spoed vervangen door auto’s en electrische trams, de schoonheid der oude waterstraten moest wijken voor den drang van het verkeer, de tijdsomstandigheden dulden geen hooge bruggen en smalle plaveisels meer, en de komende jaren zullen vermoedelijk het voorbeeld der verledene volgen, en van de mooie oude grachtjes leelijke straten maken. De prachtige Reguliersgracht is weinige j aren geleden aan dit dreigende noodlot amper ontkomen, het Rokin ziet thans zich het zwaard van Damocles boven het hoofd hangen, en wie zal ten slotte, indien de amsterdamsche wereld - stad-droomen tot waanzin stijgen, de Heerengracht tegen een dergelijk lot in bescherming nemen, wie zich sterk genoeg gevoelen, om te waken voor het heil van den Kloveniersburgwal en het Kolkje en de Oudeschans, en den Groen - burgwal met zijn geestig wipbrugje: een stadsschilderij, waarvoor New-York tien millioen dollar zou geven, om het met huid en haar over te plaatsen naar het hartje van de wereldstad der wolkenkrabbers? Er waart een filistijnsche geest door Amsterdam, die onder de leuze van vooruitgang en vrij verkeer alle schoonheidsoverwegingen achter de ellebogen schuift, en met breed gebaar tracht omver te stooten wat aan zijn ruimtezucht inden weg staat. Zonder gewetenswroeging zou deze vrijzinnige vrijbuiter op het gebied van stadsschoon, desnoods van elke zijde van het Koninklijk paleis een moot afhakken om de zijstraten te verbreeden, of de idylle van het Begijnhof perforeeren met een „breeden verkeersweg”, desnoods dwars door het Engelsche kerkje heen. Voor hem zijn onze grachten een anachronisme en onze antieke hofjes en huizen de resten eener oude kwaal; in zijn schatting staat het respect voor eigenaardigheden en antiquiteiten gelijk met bekrompenheid en conservatisme, en hij kent slechts één principe, dat gelden kan, n.l. aanpassing bij de praktische eischen van het moderne leven.. En echter . . . zijn redeneering heeft één groote leemte: hij praat niet over Amsterdam, maar over Amsterdam heen. Zijn betoog doelt op een groote plaats, in ’t algemeen gesproken, onverschillig welke! . . . Hij voelt den hartslag niet onzer eigenaardig schoone stad, miskent één van de hoofdvoorwaarden voor haar levenskracht: want méér dan metropool, méér dan groote handelsstad bleef voor de buitenwereld Amsterdam de stad van Rembrandt, het stede-monument, dat onze gouden eeuw opbouwde tot een zeer individueel en zeer aantrekkelijk kunst - werk. De vreemdeling, die hier toeft, weet, dat „de laatste groote schilderschool” Nederland een historischen rang onder de naties verzekerde, en zoekt hier het licht, de stemming, de vormen, de kleur, de eigenaardigheden, welke hij uit de werken der groote zeventiende-eeuwers leerde kennen. Bewust of onbewust wordt voor hem het bezoek aan onze stad een inwijding tot het beter verstaan van de kunst der oude meesters. En zijn komst heeft werkelijk ten doel, dit fraaie antieke stadsbeeld te vinden, ’t welk men alléén hier aantreft, als een eigendom dat wij met geen andere stad deelen; en dat hem zijn verren tocht loont. En . . . zonder dat zouden wij tot nederlandsche hoofdstad hebben een metropolis van den derden rang, en krachtens dit telt Amsterdam mede onder de merk - waardigste steden van de wereld, genoemd in trits met Nürnberg en Venetië, die zonder eenig voorbehoud begrijpen, dat in hun oudheid hun kracht ligt. . . 26