Tekstweergave van GA-1914_MB001_02006

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM is van Pieter van Zeyl, Reguliersbreestraat No. 53, en het tweede, dat vervaardigd werd in het begin van de 19e eeuw draagt als onder - schrift : W. P. Hoeting in tabak, snuif en sigaren, hoek van ’t Singel en Heisteeg No. 46. Beide prentjes bevinden zich inde verzame - ling van den schrijver. v. D. Papierhandel. Aanknoopende aan het opstel, dat ik een paar jaar geleden publi - ceerde over den amsterdamschen papierhandel inde zeventiende eeuw, brengt Friedr. von Hössle te München inde Papier-Zeitung van 14 Sept. nog eens naar voren, dat amster - damsche grossiers destijds eigenaars waren van molens in Angoulême en het amsterdam - sche stadswapen inde fransche papieren als watermerk lieten scheppen; andere molens in die fransche provincie waren in handen van Jesuiten. In 1658 werd voor 2 millioen livres alleen uit Angoulême in Holland geïm - porteerd. Door den oorlog van 1672 en de herroeping van het Edict van Nantes 1685 werd die handel gedood, maar werd tevens de industrie zelf voor een deel van Frankrijk naar Holland verplaatst. J. W. E. Cartografie. De publicatie vaneen artikel van dr. F. C. Wieder inden catalogus der koloniaal-aardrijkskundige tentoonstel - ling, in Sept. en Oct. 1913 te Amsterdam ge - houden, geeft aan dr. Burger aanleiding een en ander te schrijven over amsterdamsche kaarten en reisbeschrijvingen rond 1600. Hij brengt naar voren, dat Amsterdam inde laatste jaren van de 16e eeuw was geworden het groote middelpunt van de wereldscheep - vaart; dat het voor boekhandel en cartogra - fie een middelpunt werd, is te danken aan de samenwerking van ds. Petrus Plancius en den uitgever Cornelis Claesz. Over den eerste weet men heel weinig preciese feiten, al is er nu ook iets gewonnen, den laatste mag men eeren als den grooten voorganger van de Blaeu’s en de Van Keulen’s (Het Boek Nov. 347). J. W.E. De Joden te Amsterdam. In de Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheid - kunde, Ve reeks, deel I. afi. 4 besluit dr. M. Wolff zijn studiën over „de eerste vestiging der Joden te Amsterdam, hun politieken en economischen toestand’ ’. In hoofdzaak worden thans de toestanden der achttiende eeuw besproken. Dr. WolS constateert „dat de hoogduitsche Joden oneindig meer geleden hebben onder de politieke en economische beperkingen dan de portugeesche en in ’t algemeen beider economische positie inde 17e en 18e eeuw een geheel verschillend beeld geeft”. „Immers, terwijl de portugeesche Joden die zich sedert de 16e eeuw te Amsterdam kwamen vestigen, grootendeels vermogend waren en daarenboven toegerust met bescha - ving en handelskennis.. .. zijnde hoogduit - sche Joden bijna altijd herwaarts gekomen uit Duitschland en Polen als totaal berooide ballingen, zonder ui terlijke beschaving, zonder praktische kennis”. In het begin der achttiende eeuw wordt de toestand wel wat anders : „de zomer ging voorbij en de winter naderde met rassche schreden” voor de Portugeezen ; „de hoogduitsche gemeente had zich aan de hoogst moeilijke omstandigheden weten te ontworstelen”. H. B. Jan van der Heyden. Inden Groning - schen volksalmanak voor het jaav 1914 komt voor een artikel van B. Lonsain over de groningsche straatverlichting. Daaruit blijkt, dat de amsterdamsche straatverlichting in 1680 te Groningen is nagevolgd. Den 12 Mei wérd besloten „nae het exempel van verschey - den steden, insonderheyt in Hollandt”, „dat op de merckten en inde straeten door de stadt lanteerns wierden geset tot gerief van bor - geren en ingesetenen”. Veertien dagen daarna werd burgemeester Van Julsingha gemachtigd „den meester van Amsterdam soo de lan - taarns aldaer in train heeft gebracht” uitte noodigen naar Groningen te komen om den Raad te dienen van advies en voorlichting. Vander Heyden kwam den 3 Juli te Groningen en bleef daar acht dagen om de zaken met „de gecommitteerden tot de straatverlichting” te regelen. Hij ontving toen de opdracht om naar het amsterdamsche model 200 lantaarns te leveren. De „lampebesorgers ende opzieners van des stadtslanteerns” reisden naar Amster - dam om aldaar „in het gebruick van haer dienst sich te laeten onderwijsen”. Reeds in 1682 werd het getal van 200 lantaarns gebracht op 300, Het model Vander Heyden werd nog tot 1830 te Groningen gebruikt. H. B. Het tooneel te Amsterdam. Inde handelingen en mededeelingen van de Mij. der Ne - derlandscheletterkunde 1912/1913 geeft J. F. M. Sterck een en ander uit het amsterdamsche tooneelleven op het einde der XVIIe eeuw. Nadat Vonders stukken voor een groot deel van het amsterdamsche tooneel waren verdrongen door die van Jan Vos en soortgelijke spektakel - stukken, ontstond tegen deze laatste richting scherp verzet van de zijde van dr. Bodewijk Meyer en het door hem gestichte genootschap Nil Volentibus Arduum. Tegen N.V.A. trad weer op dr. Govert Bidloo, die zelfs de stukken van Vondel met zonderlinge vertooningen deed spelen. Naar aanleiding daarvan ontstond een felle pennestrijd. Oudejaarsavond 1685 wordt dan Bidloo’s De muiterij en nederlaag van Midas, een hekelspel in twee bedrijven, ver - toond ; uit notarieele protocollen kon daarover veel nieuws aan het licht worden gebracht. In dit verband worden de namen van H. Amya, D. Lingelbach, J. Pluymer, Andries Pels en Philip de Flines genoemd. De mannen van 6