Tekstweergave van GA-1914_MB001_02003
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Het
bestuur
noodigt
dus
de
leden,
die
op
het
bezit
van
deze
facsimile-reproductie
prijs
stellen
uit,
daarvan
kennis
te
geven
vóór
i
Februari
a.s.
aan
den
Secretaris
dr.
Joh.
C.
Breen,
Keizersgracht
18.
Het
bestuur
van
het
Genootschap
Amstelodamum
prof.
dr.
H.
BRUGMANS,
Voorzitter.
dr.
JOH.
C.
BREEN,
Secretaris.
HET
MONUMENT
OP
DEN
DAM
Den
8
October
j.l.
werd
door
den
Raad
van
Amsterdam
aangenomen
een
voordracht
van
Burgemeester
en
Wethouders
van
25
Juli
tot
het
verleggen
van
de
tramsporen
op
den
Dam,
tot
het
aanbrengen
van
electrische
verlichting
op
dat
plein
en
tot
verwijdering
van
het
monument.
Haast
terloops
werd
hier
het
dood
-
vonnis
uitgesproken
overeen
eerezuil,
die
ruim
vijftig
jaren
geleden
met
groote
geestdrift
en
onder
uitbundig
feestgejuich
door
niemand
minder
dan
Koning
Willem
111
was
onthuld.
Zoo
gaat
de
roem
der
wereld
voorbij.
Uit
het
gedenkteeken
ter
herinnering
aan
den
volksgeest
van
1830
en
1831
werd
eerst
juffrouw
Eendracht,
toen
Naatje
Eendracht,
eindelijk
kortheidshalve
en
smadelijk
Naatje.
Over
het
monument
kon
nauwelijks
meer
een
goed
woord
worden
gezegd.
Burgemeester
en
Wethouders
zijn
ook
geheel
inden
toon,
wanneer
zij
de
opruiming
van
den
steen
-
klomp
vastkoppelen
aan
eenige
verbeteringen
van
het
aanzien
van
den
Dam;
zij
noemen
zelfs
de
amotie
van
het
gedenkteeken
het'laatst.
Er
wordt
nauwelijks
over
de
zaak
gesproken;
inden
Raad
neemt
bijna
niemand
het
voor
het
monu
-
ment
op;
ineen
enkel
ingezonden
stuk
wordt
geprotesteerd
;
dat
is
alles.
En
straks
wordt
het
roemloos
overschot
der
ongelukkige
Naatje
bijgezet
inden
stads
-
timmertuin.
Heeft
die
algemeene
onverschilligheid,
die
spottende
minachting
haar
gegronde
reden
?
Men
zou
het
willen
vermoeden
;
immers
het
geval
van
Naatje
is
eenig
in
Amsterdam
en
in
Nederland.
Er
staan
niet
zoo
heel
veel
monumenten
in
ons
land
;
maar
die
er
staan,
laat
men
rustig
op
hun
plaats
;
men
gaat
ze
veelal
kalm
voorbij
;
sommigen
herdenken
met
waardeering
den
man,
dien
het
gedenk
-
teeken
voorstelt;
van
spot
of
hoon
is
geen
sprake.
En
dat
terwijl
er
toch
monu
-
menten
genoeg
zijn,
die
evenzeer
artistiek
aanstoot
geven
als
het
gedenkteeken
op
den
Dam.
Nogmaals,
vanwaar
deze
hoonende,
soms
zelfs
kwaadaardige
volks
-
stemming
tegen
dit
eene
monument
?
Twee
redenen
worden
daarvoor
gewoonlijk
opgegeven
:
de
gebeurtenissen,
door
het
monument
verzinnelijkt,
en
dat
monument
zelf.
De
gebeurtenissen
van
1830
en
1831,
de
belgische
opstand,
de
tiendaagsche
veldtocht,
de
belegering
van
den
citadel
van
Antwerpen,
de
dood
van
Van
Speyk
het
waren
alle
feiten,
die
zeer
luide
spraken
tot
den
tijdgenoot,
maar
een
anderen
indruk
maakten
op
de
later
levenden.
Men
had
na
1831
zooveel
gezien
en
beleefd
!
Op
den
roemrijken
tiendaag
-
schen
veldtocht
volgde
de
lange,
ontzenuwende
periode
van
volharding,
die
een
zeer
diepe
klove
schiep
tusschen
vorst
en
volk.
De
natie
wenschte
los
te
geraken
van
België
;
de
Nederlanders
wenschten
de
scheiding
niet
minder
vurig
dan
de
Belgen.
Maarde
koning
had
België
nog
niet
opgegeven
;
hij
hoopte
nog
steeds
van
)aar
tot
jaar
op
een
europeesche
constellatie,
die
hem
een
kans
zou
geven
België
te
herwinnen.
In
welk
een
ander
licht
kwam
toen
de
tiendaagsche
veldtocht
te
staan,
door
de
natie
bedoeld
als
een
afstraffing
der
muiters
en
de
wraak
voor
aangedanen
hoon,
maar
door
den
koning
gewild
als
het
begin
van
de
herovering
van
België,
alleen
gestuit
door
het
ingrijpen
van
Frankrijk.
Is
het
wonder,
dat
men
in
breeden
kring
met
smart
en
met
wrevel
ging
denken
aan
1830
en
1831,
aan
den
ons
volk
3