Tekstweergave van GA-1914_JB012_00167

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
maar toch ook hoogst gewichtige oorzaken zijn te beschouwen de verdeelds heden en burgertwisten, die inmenging van het buitenland veroorzaakten en uitgaven voor defensie eischten; toelagen aan geplunderden, bouw en onderhoud van kazernen en stallingen enz. vroegen f 1426026. Het wegvloeien van f 100.000.000. naar Frankrijk, door de antisstadhouderlijken geofferd om den inval der Franschen te bevorderen, welk kapitaal voor een goed deel kwam van Amsterdamsche zijde, bracht mede groot nadeel toe aan de stedelijke kas. Stijging der kosten van de armenzorg door het toenemen der armoede, die het gevolg was van het stilliggen van handel en bedrijf; het verval der stadss eigendommen dooreen tijd van ongenoegzaam onderhoud benevens het stichten van belangrijke gebouwen als het Werkhuis, dat f 1216609. kostte, enden Schouwburg op het Leidscheplein, die een uitgaaf vorderde van f 280469,—, deden de rest. Dit alles zou Amsterdam nog wel te boven zijn gekomen wanneer de handel, de rijke bron waaruit hier ieder had te putten, ware herbloeid, maar die verwachting, met zooveel liefde gekoesterd, werd den bodem ingeslagen. De rampen en het verval waren nog niet ten einde, zoodat het „Committé der finantiën”, in 1795 aan het werk gezet om den financieelen staat der stad te belichten, niet dan een droef gestemd rapport vermocht uitte brens gen, waarin, bij weinig uitzicht op verbeterd welvaren, een schuld van f 13.473.886.4. —, d.i. ruim f 62. per hoofd der bevolking moest worden geconstateerd. En hoe zwaar deze last ook was voor een stad, welker burgers persoonlijk mede den nood der tijden danig voelden, hij moest nog steeds worden verzwaard tot het doen van vele uitgaven welke uit de gewone inkomsten niet waren te bestrijden, wat te ernstiger was nu bleek, dat het crediet der Stad schromelijk was gedaald. Een poging, om door leening tegen lage rente en zonder termijn van aflosssing het evenwicht een weinig te herstellen, moest falen. De uitgeschreven leening werd slechts voor een vierde genomen, zoodat in 1795 niet anders overbleef dan over te gaan tot het hatelijke middel vaneen gedwongen geldheffing, tegen een rente van 3Ys %. die in 1796 f 5.072.321 - opbracht. Een nadere vrijwillige leening van zeven millioen a 4 °/o bracht slechts f 1.164.000. op, waarmede de schuld in 1797 was gestegen tot een bes drag van f 19.266.086. —, vergende van de stad een jaarlijksche rente groot f 635.967.-. 132