Tekstweergave van GA-1914_JB012_00166

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN AMSTERDAM’S FINANCIËN IN DEN FRANSCHEN TIJD DOOR H. ROOTLIEB Wanneer met betrekking tot de onlangs doorleefde gedenkdagen een terug* blik wordt geworpen op den toestand van Amsterdam in 1813 en de naast voorafgaande jaren, dan komen zeker ook de stedelijke financiën voor eene afzonderlijke beschouwing in aanmerking. Al legt men zich niet geheel neer bij de stelling, dat „alle omwentelingen met verwarring inde financiën zijn aan* gevangen” 1 , tegen te spreken is niet, dat hoogst belangrijke staatkundige gebeurtenissen, als zich omstreeks en in 1813 in ons land voordeden, moesten terugslaan op en blijken uit den toestand der publieke kas, ook van die der steden. Toen Nederland, na heel wat binnenlandsche twisten, de Bataafsche Repu* bliek had zien komen en gaan, daarna het tijdperk beleefd had, waarin het tot Koninkrijk Holland was vervormd om ten slotte in het Fransche keizerrijk op te gaan, was het gekomen aan het einde vaneen tijd van finan* cieel verval, dat reeds in 1780 was aangevangen en waarin Amsterdam ruim* schoots haar deel had. Alle evenwicht tusschen de ontvangsten en uitgaven der stad was verbroken. In twintig jaar, van 1774 tot 1793, was f4296094.7.2 meer uitgegeven dan ontvangen. Tal van oorzaken werkten daar in het bijzonder toe mede. Vooreerst was daar de eigenaardige verhouding van de Stad tot de Wisselbank en van deze tot de O. I. Compagnie, welke laatste in verval kwam ten gevolge van den Engelschen oorlog en uit den verkoop vandoor haar aangevoerde handels* goederen haar schuld bij de Wisselbank niet kon dekken". Als bijkomende 1 Prof. J. de Bosch Kemper, Beginselen van Nederlandsch Staatsbestuur, bl. 116. 2 Deze schuld, ruim zeven en een half millioen, werd door de Stad van de Bank overgenomen terwijl door haar in 1791 nog een leening van vijf millioen werd aan* gegaan om het crediet der Bank te steunen.