Tekstweergave van GA-1913_JB011_00199
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Toon
met
wat
vrucht,
milddaadig
Kerkgezin,
Gij,
hoog
verrukt,
aan
’s
leeraars
tong
bleeft
hangen!
Zieltreffend
heeft
zijn
ijver
U
betoogd
Hoe
’t
al
van
ouds
de
Aartsgoedheid
kon
behaegen,
Dat,
schoon
geen
lof
haar
Majesteit
verhoogt,
Haar
de
eerdienst
met
gejuich
word
opgedraagen.”
en
aan
het
slot:
„Neen!
volg
den
raad
van
wakkren
Couwenhoven!
Bedien
u
vrij,
den
grooten
God
ten
prijs,
In
’t
kerkgezang
van
streelende
orgeltonnen!
Vereenig
u,
al
houd
ge
een
laager
wijs,
Met
de
Englen,
die
het
hemelhof
bewoonen!
Dan
toeve
eerlang
die
heirschaar
uwen
geest,
In
’t
zalig
Choor,
aan
’t
eeuwigjuichend
feest.”
Een
ander
gedicht
van
Hendrik
van
Tanje
den
Jonge
ademt
denzelfden
geest.
Merkwaardig
deze
preek
in
al
hare
uitgebreidheid;
merkwaardig
om
de
verdediging
van
het
nieuwe
orgel,
wel
primitief
vaak
van
gedachte
en
conceptie.
Om
een
voorbeeld
te
noemen:
Couwenhoven
tracht
te
bewijzen
dat
het
orgel
„bevorderlijk”
is
aan
de
godsdienstoefening
o.a.
hierdoor:
„Indien
twee
of
meerdere
Persoonen
samen
zingen,
dan
is
’t
volstrekt
noodig,
dat
zij
in
toon
en
maat
overeenstemmen;
anderszins
zou
hun
Gezang
niets
dan
ontstichtende
verwarring
zijn.
Dewijl
nu
de
speeltuigen
in
staat
zijn,
om
den
toon
en
de
maat
van
het
gezang
te
regelen
en
in
orde
te
houden;
zo
is
dit
alleen
eene
genoegzaame
reden,
om
inde
Kerken,
waarin,
voor
all’,
alle
dingen
in
orde
moeten
geschieden,
het
gebruik
der
speel*
tuigen
te
wettigen.
Ik
wil
gaarne
toestaan,
dat
hij,
die
het
speeltuig
behandelt,
ook
wel
eens
in
toon
of
maat
eene
misslag
begaan
kan;
maar
ik
ontken,
dat
dit
eene
genoegzaame
reden
zijn
zou,
om
het
speeltuig
af
te
keuren.
In
het
zingen,
zonder
speeltuig,
komen
ook
wel
misslagen
en
onaangenaamheden
voor;
maar
wie
zou
daarom
het
zingen
mogen
afkeuren!
Hoe
ligt
kan
onze
aan*
dacht
afgetrokken
worden
door
fouten,
of
door
geluiden
van
Menschen,
die
eene
boven
allen
heen
schreeuwende
stem
hebben,
en
die
’er
eene
155