Tekstweergave van GA-1911_JB009_00195

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
mogelijk, dat er wel iets van aan is: 20 november 1810 werd door Daniël Boissevain, die een woning zocht bezichtigd „het huis van De Wit op de Keizers* gragt”', blijkbaar een huurhuis dat beschikbaar kwam. Zou misschien een De Wit dit perceel gehuurd hebben en zijn aangehuwd familielid, wiens zaken niet voordeehg waren bij zich genomen hebben? Naar hedendaagsche familiaire zienswijzen is het al zeer onwaarschijnlijk, maarde fransche tijd had allerlei oude veeten, en dat niet alleen staatkundige en politieke, weggevaagd. Bilderdijk zinspeelde daarop in zijn Afscheid, 10 januari 1811 gelezen inde amsterdamsche afdeeling der Hollandsche maatschappij van wetenschappen en kunsten en zoo is, gezien de algemeene zorgelijke toestand van het koninkrijk Holland, het denkbeeld toch niet zoo geheel te verwerpen, dat, aangenomen het onbewezen feit, dat in 1808 een De Wit in dat perceel Keizersgracht 734 als huurder woonde, Vander Tuuk met zijn gezin daar zijn intrek genomen heeft. De intieme verhouding zal daar wel niet heel aangenaam geweest kunnen zijn voor zijn vrouw, wier gedrag juist tegenover een lid van het geslacht De Wit te wenschen had over gelaten en daarin kan dus ook een reden gelegen hebben voor Vander Tuuk’s verdwijning uit Amsterdam. Kortom, de omstandigheden waren hem hier economisch en huiselijk te zwaar; in het toenmaals engelsch Suriname meende hij te kunnen vinden wat hij zocht en maatschappelijk slaagde hij daarin, dank zijn engelsch*gezindhcid. 19 Januari 1809 kwam hij in Paramaribo en reeds 18 dagen later (4 februari) kreeg hij een ondergeschikt administratief baantje als derde assistent bij het kantoor der hoofdgelden. Spoedig klom hij op in ambtelijke betrekkingen bij het belasting* wezen. Hij werd 26 mei 1810 boekhouder*kassier van kerke*gerechtigheid en secretaris van’s lands gasthuis; 19 januari 1811 ontvanger van het kantoor der land taxes, 1 februari 1814 raad en boekhouder*generaal en in december d.a.v. secretaris van ’t edele collegie van heeren commissarissen tot de zaken van de nieuwe wees, curateele en onbeheerde boedelkamer. Zijn benoeming tot Raad en boekhouder*generaal, waaraan allerlei strubbelingen voorafgegaan waren s , had hij klaarblijkelijk ook weer te danken aan zijn aanhankelijkheid aan het engelsch bewind en gaf hem een vrij invloedrijke positie in het koloniale belasting* 1 Ch. Boissevain, Onze voortrekkers (1907), 145. 2 J. Wolbers, Geschiedenis van Suriname 1861, 584, waar foutief staat M. van der Tanck. 169