Tekstweergave van GA-1911_JB009_00103
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Een
andere
amsterdamsche
ratelwachtsroep
is
een
25
jaar
vroeger
genoteerd
dan
de
heugenis
van
wijlen
den
heer
Van
Voornveld
reikte.
Er
bestaat
een
muziekdrukje,
dat
zonder
eenigen
naam
verschenen,
op
grond
van
het
papier
en
het
drukaspect
op
omstreeks
1820
gedateerd
moet
worden.
Het
heet:
De
amsterdamsche
rateU
met
den
haagschen
klapperman
1
en
als
motief
van
deze
overigens
waardelooze
kreeftscanon
vaneen
anonymus,
is
gebruikt
Een
derde
uurroep,
die
ik
kan
citeeren,
is
misschien
niet
geheel
authentiek,
hij
is
daarentegen
gedateerd.
In
februari
1815
verscheen
bij
Hendrik
van
Resteren
een
oorspronkelijk
historisch
blijspel
met
zang:
Robert
Hennebo
en
zijne
vrienden,
of
een
amster=
damsch
zomernachtje
in
1718.
De
schrijver,
schuilgaande
onder
de
initialen
V.
R.,
was
waarschijnlijk
Cornelis
Alexander
van
Ray,
die
inden
franschen
tijd
een
weinig
fraaien
rol
te
Amsterdam
gespeeld
had
als
keurmeester
van
nieuw
verschenen
boeken
2
.
„Ik
heb
wijders,
schrijft
hij
in
het
voorbericht,
ten
einde
geheel
nationaal
te
zijn,
de
meest
bekendste
hollandsche
zangwijzen
gebezigd”.
Hoewel
het
stuk
speelt
in
1718,
zijnde
gebruikte
melodieën
dus
van
1815.
Het
derde
tooneel
nu
begint
met
het
opkomen
van
de
ratelwacht,
het
geven
van
het
parool
(sein
en
kontersein)
en
het
aanvaarden
van
den
nachtdienst.
„Thans,
zegt
de
tooneelaanwijzing,
hoort
men
inde
verte
eene
klok
tien
uren
slaan,
en
den
torenwachter
vervolgens
het
air.
„Laatstmaal
toen
ik
lag
en
sliep”
hetgeen
mij
onbekend
is
blazen”.
En
dan
komt
op
een
wacht,
die
op
de
gewone
wijze
ratelt
en
zingt
op
de
melodie
van
„o
Holland
schoon”.
Daarna
zegt
hij:
„Bewaar
je
vuur
en
kaarsje
wél!
De
klok
1
Bij
dr.
D.
F.
Scheurleer
te
’s
Gravenhage
(no.
8336).
Vgl.
over
het
motivisch
gebruik
vaneen
nachtwachtszang
ineen
muzikale
compositie
het
eerste
thema
van
Schumann's
eerste
symphonie
in
Bes,
uitgevoerd
in
1848,
dat
ontleend
is
aan
den
uurroep
van
den
nachtwacht
te
Leipzig
(G.
A.
Heinze,
Gedenkschriften.
Amst.
1905,
28).
2
Over
hem
in
deze
qualiteit
schreef
G.
van
Rijn
in
het
Amsterdamsch
jaarboekje.
(1889)
11,
61.
77