Tekstweergave van GA-1911_JB009_00090
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Oosterkerk
in
1671
\
maar,
wij
weten
het
bij
ervaring,
met
hun
klokkenslag
bestrijken
zij
de
stad
Amsterdam
niet,
en
de
zaansche
3
en
de
friesche
stoeltjes*
klokken,
de
staande
horloges
en
de
zakuurwerken,
die
het
onvoldoende
der
torenwerken
minder
merkbaar
maken,
kwamen,
vergis
ik
mij
niet,
hier
te
lande
eerst
tegen
het
begin
der
achttiende
eeuw
in
meer
algemeen
gebruik.
De
ratelwachts*uurroep
moest
om
practische
redenen
voorshands
dus
wel
blijven
voortduren
om
een
halve
eeuw
geleden
als
van
zelf
te
verdwijnen.
Kan
dus,
al
is
het
niet
documenteel,
de
uurroep
teruggebracht
worden
althans
tot
de
oprichting
van
de
wacht
in
1585,
hetzelfde
mag,
en
misschien
nog
wel
met
meer
grond
geschieden
met
den
preventieven
roep
van
Bewaar
je
vuur
en
keerzen
wel.
Immers,
inde
huishouding
eener
middeleeuwsche
en
vroegs
renaissance
stad,
was
brand
wel
één
der
meest
gevaarlijke
en
meest
verschrik*
kelijke
rampen;
houten
huizen,
rieten
daken,
gevaarlijke
industrieën
als
traan*
en
teerkokerijen,
smeersmelterijen
en
vlashekelaarswerkplaatsen
midden
in
eng
gebouwde
huizenconglomeraties
aan
sloppen
en
stegen
en
zeer
primitieve
bluschmiddelen,
niet
anders
dan
lederen
brandemmers.
Het
afbranden
van
geheele
steden
of
van
stadswijken
werd,
betrekkelijker
wijs
gesproken,
een
veelvuldig
voorkomend
iets,
toen
de
ruim
gebouwde,
wij
zouden
zeggen
ommuurde
villaparken
en
tuinsteden,
allengskens
plaats
maakten
voor
dicht
betimmerde
kwartieren,
waar
het
hout
nog
het
algemeen
gebruikelijke
bouw*
materiaal
bleef.
Gouda
brandde
af
in
1361
en
1438,
Dordrecht
in
1388
en
en
1457,
Bergen*op*Zoom
in
1397,
’s
Hertogenbosch
in
1419
en
1463,
Amsterdam
in
1421
en
1452,
Enkhuizen
in
1451
en
1512,
Delft
in
1536,
1
Deze
jaartallen
naar
Brouwer
Ancher
in
Oud
Holland
1898.
2
De
oudste
gedateerde
zaansche
klok,
die
ik
vermeld
vond
is
van
1691
(Cat.
van
de
tentoonstelling
van
zaanlandsche
oudheden
1874
no.
453);
de
friesche
stoeltjes*
en
staart*
klokkendndustrie,
zal,
denk
ik,
eveneens
omstreeks
dezen
tijd
begonnen
zijn;
beide
soorten
zijn
slingeruurwerken
en
deze
constructie
is
natuurlijk
eerst
meer
bekend
geworden
na
de
publicatie
van
Chr.
Huygens’
Horlogium
oscillatorium
(Parisiis
1673).
Over
de
verwantschap
van
zaansche
en
hindelooper
kunst
zie
P.
C.
J.
A.
Boeles
in
Het
huis
oud
en
nieuw
1906,
363.
Onder
de
oudere
plaatsen,
waaruit
een
burgerlijk
gebruik
van
zakuur*
werken
blijkt,
behoort
de
advertentie
inde
Haavl.
erf.
van
13
oct.
1676,
waarbij
Johannes
Enscheda
te
Haarlem
zijn
verloren
„silver
Orlogie”
terugwenscht.
Een
amelandsche
koperen
hangklok
op
palissander
houten
stoel
met
het
jaartal
1672
werd
in
1909
aangekocht
door
het
Rijksmuseum
„Huis
Lambert
van
Meerten”
te
Delft.
(Versl.
omtrent
’s
Rijks
verz.
van
geschied,
en
kunst,
xxxn,
1909,
161).
64