Tekstweergave van GA-1911_JB009_00081
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
*
HET
ROEPEN
EN
ZINGEN
*
VAN
DEN
AMSTERDAMSCHEN
RATELWACHT
VOORDRACHT
GEHOUDEN
IN
DE
LEDENVERGADERING
DER
VEREENIGING
AMSTELODAMUM
VAN
19
DECEMBER
1910
DOOR
J.
W.
ENSCHEDÉ
Vergun
mij
enkele
oogenblikken
uwe
welwillende
aandacht
te
vragen
voor
de
behandeling
van
iets
uit
Amsterdam’s
verleden,
dat
zeker
twee
eeuwen
lang
behoord
heeft
tot
één
der
plaatselijke
eigenaardigheden:
den
roep
en
den
zang
der
amsterdamsche
ratelwachts.
Om
u
de
beteekenis
en
waarde
daarvan
eenigermate
te
verklaren
moet
ik
u
verzoeken
in
gedachte
terug
te
gaan
tot
het
midden
der
zestiende
eeuw,
d.w.z.
tot
den
regeeringstijd
van
Karei
V.
De
stad
Amsterdamwas
landwaarts
in
destijds
begrensd
door
de
grachten,
die
wij
kennen
als
Singel,
BinnensAmstel,
Kloveniersburgwal
en
Geldersche
kade;
haar
stadhuis,
het
middelpunt
van
het
sociale
en
economische
leven,
stond
op
een
plek,
thans
deel
uitmakende
van
den
Dam,
op
de
hoek
van
de
Paleisstraat
en
de
denkbeeldige
lijn,
die
de
Groote
Club
en
het
passagesbureau
der
Maatschappij
Nederland
met
elkander
verbindt.
Evenals
inde
andere
hollandsche
steden
grepen
de
bestuurs*
functies
der
stedelijke
regeering
vrij
wat
minder
in
het
individueele
levender
burgerij
in
en
met
name
was
de
bescherming
van
overheidswege
verleend
aan
persoon,
aan
have
en
aan
goed
allerminst
zoodanig
als
wij,
gewend,
om
niet
te
zeggen
verwend
aan
een
vast
politiekorps
en
aan
een
vaste
brandweer
ons
wel
kunnen
voorstellen.
De
politie
en
ik
gebruik
dit
woord
dezen
avond
niet
inden
zestiendemeeuwschen
zin
van
het
complex
der
verordeningen,
waarbij
de
zaken
het
stedelijk
bestuur
betreffende
geregeld
werden
\
noch
in
de
beteekenis
van
burgerlijke
regeering
er
inden
loop
der
zeventiende
eeuw
1.
Verdam,
Middelnederlandsch
handwoordenboek
441,7
1
,