Tekstweergave van GA-1910_JB008_00086

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Amstelle” *. Hij behoort tot de nobiles viri, der edelen 2 . Natuurlijk heet hij als zijn vader domiuus, heer 3 . En tot tweemaal toe, in 1232 en 1247, noemt hij zelf „Giselbertus dominus de Amestel” 4 . Wanneer Ter Gouw de politiek van dezen Gijsbrecht 111 wil karakteri - seeren zegt hij; „de Aemstelheer wendt zich ineen andere rigting” 5 . Dat is inderdaad het geval. Zijn eerste daad is de opdracht van zijn steenen huis te Utrecht aan graaf Floris IV om het van dezen in leen weer terug te ontvangen 6 . En in het algemeen vinden wij hem niet meer als dienstman of leenman van den bisschop van Utrecht, maar in het gevolg van den graaf van Holland. In 1250 staat hij onder de nobiles viri 7 als getuige voor koning Willem te Aken. En reeds vroeger, in 1248, behoort „Gijselbertus de A,mestal” onder ’s konings „fideles et familiares” 8 . Een conflict met Utrecht was van deze nauwere aansluiting bij Holland het gevolg; Gijsbrecht 111 eindigde zijn dagen met een smadelijke nederlaag; aan het paard van den bisschop gebonden, moest hij diens zegevierenden intocht binnen Utrecht medemaken 9 . Kort daarna, inden zomer van 1252 zal hij zijn gestorven. De geschiedenis van den vierden Gijsbrecht, zijn strijd met Holland, die leidde tot den ondergang van zijn macht en zijn huis, is voldoende bekend ; het schijnt onnoodig er lang bij stil te staan 10 . Slechts enkele bijzonderheden. Den 22sten November 1252 komt Gijsbrecht IV voor het eerst ineen oorkonde voor; hij heet dan domicellus en voert ook nog slechts een jonkerzegel n , hij was dus toen nog jong, maar natuur - lijk reeds meerderjarig; mondig was men trouwens reeds op zijn twaalfde jaar Ij . Inde volgende jaren komt hij natuurlijk voortdurend als ridder en heer van Aemstel inde oorkonden voor. Hij was een machtig dynast, wiens landen een kleinen staat vormden tusschen Holland en Utrecht in. Hij bezat Aemstel, Mijdrecht, Legmeer, Waverveen en Wilnis, verder Oetewaal, Diemen en Muiden, de Bijlemerlanden, dan Weesp 1 Van den Bergh, I, n°. 350, 334. 2 T. a. p. I, n°. 531. 8 T. a. p. I, n°. 334. 4 T. a. p. I, n°. 336, 434. 5 T. a. p. I, 47 vlg. 8 Van den Bergh, I, n°. 336. 7 Van den Bergh, I, n°. 521. « Sloet, n°. 689. s Ter Gouw, I, 103 vlg. 10 T. a. p. I, 104 vlg. 11 Van Spaen, 33. 12 Fockema Andreae, Bijdragen tot ae Ned. rechtsgeschiedenis l, 14 vlg. Waarom Ter Gouw 57 vlg.) meent, dat Gijsbrecht in 1353 nog geen 18 jaar telde, is niet duidelijk. Waar - schijnlijk, omdat hij nog geen ridderwas. 59