Tekstweergave van GA-1910_JB008_00085
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
hem
beginnen
de
kronieken
te
spreken.
In
1203
brengt
hij
de
gravin
Aleydis
en
haar
schoonzoon
Lodewijk
veilig
door
de
stroomen
en
kreeken
van
Amstelland
binnen
Utrecht
*.
Het
volgende
jaar
wordt
zijn
slot
door
de
Kennemers
verbrand
2
.
En
op
het
einde
van
zijn
leven
trekt
hij
onder
de
vaan
van
den
bisschop
op
tegen
de
oproerige
Drenten;
in
1227
wordt
hij
inden
slag
bij
Ane
zwaar
gewond
3
.
Van
der
Loos
meent
te
mogen
aannemen,
dat
hij
spoedig
daarna
aan
zijn
wonden
is
bezweken
4
.
Inderdaad
noemt
de
Narracio
Gijsbrecht
onder
de
„vulneratos,
captos
et
quasi
morientes”,
en
later
nog
zijn
zoowel
hij
als
graaf
Gerhard
111
van
Gelder
„semivivi,
crudeli
vulnere
afflicti”
5
.
Is
dat
evenwel
letterlijk
op
te
vatten?
Waren
deze
vorsten
stervende,
althans
in
levensgevaar?
Het
valt
te
betwijfelen.
Gerhard
althans
heeft
nog
meer
dan
twee
jaren
daarna
geleefd;
hij
is
eerst
22
October
1229
gestorven
6
.
Wanneer
Gijsbrecht
II
is
gestorven
en
of
hij
ten
slotte
aan
zijn
wonden
is
bezweken,
is
niet
te
zeggen.
De
argumentatie
van
Vander
Loos
houdt
inderdaad
geen
steek.
Hij
redeneert
aldus.
Ineen
oorkonde
van
1226
van
bisschop
Otto
II
staan
„Ghiselbertus
dorainus
de
Amestell
et
Ghiselbertus
filius
ejus”
7
.
Twee
jaren
daarna,
in
1228,
wordt
Giselbertus
de
Amestelle
als
getuige
van
bisschop
Willebrand
onder
de
ministerialen
genoemd
8
.
En
nog
twee
jaren
daarna,
in
1230,
verschijnt
dezelfde
onder
de
milites
9
.
Dat
de
ministerialis
en
de
miles
dezelfde
zijn,
spreekt
van
zelf.
En
welke
reden
Gijsbrecht
II
mag
hebben
gehad
om
in
1226
zijn
zoon
Gijsbrecht
naast
zich
te
doen
optreden,
zij
bewijst
zeker
niet,
dat
hij
in
1228
en
1230
niet
meer
leefde
10
.
Intusschen
spreekt
het
van
zelf,
dat
ook
Gijsbrecht
II
niet
eeuwig
heeft
geleefd;
wanneer
wij
bedenken,
dat
hij
sedert
1200
inde
oor
-
konden
optreedt,
is
er
geen
bezwaar
om
aan
te
nemen,
dat
sedert
ongeveer
1230
zijn
zoon
Gijsbrecht
111
zijn
plaats
inneemt.
Zijn
burger
-
lijke
stand
geeft
geen
aanleiding
tot
moeilijkheden.
Onder
de
milites,
de
ridders
komt
hij
herhaaldelijk
voor
H
.
Hij
heet
ook
„miles
de
1
Annales
Egmundani,
uitg.
De
Geer,
89.
2
T.a.p.
91
vlg.
3
Quedam
Narracio
(de
zoog.
Anony??ms)
}
uitg.
Pijnacker
Hordijk,
44
vlg.
4
Vander
Loos,
105.
5
Quedam
Narracio
,
49.
6
Sloet,
n°.
525.
7
Van
Spaen,
]O5
vlg.
8
Sloet,
n°.
518.
9
T.
a.
p.
n°.
584.
10
Evenmin
gaande
argumenten
van
Ter
Gouw
op
(I,
46).
Dat
de
Gijsbrecht
van
1232
(Van
den
Bergh,
I,
n°.
836)
geen
ridderwas,
blijkt
nergens.
Evenmin
noemt
Gijsbrecht
111
zich
in
1217
ridder
(t.
a.
p.
I,
n°.
434).
Ook
wat
Ter
Gouw
verder
aanvoert,
bewijs
niets.
11
Van
den
Bergh,
I,
n°.
854,
n°.
514.
Nalezing,
11,
n°.
14;
Sloet
n°.
553,
689.
58