Tekstweergave van GA-1910_JB008_00074
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Dat
is
beslist
onjuist;
zoo
snel
groeit
een
ministeriaal
niet
uit
tot
edelman.
Het
is
waar,
inde
oorkonden
van
1126
wordt
onze
man
alleen
als
„Wolfgerus
de
Amestelle”
aangeduid.
Maar
wat
bewijst
dat
?
Dat
wij
hier
een
edelman
en
leenman
van
den
bisschop
voor
ons
hebben?
Allerminst.
Zeker
heet
Wolfert
hier
geen
ministeriaal,
maar
om
de
eenvoudige
reden,
dat
in
deze
oorkonden
vrijen
en
onvrijen
niet
zijn
gescheiden;
alleen
geestelijken
en
leeken
staan
hier
afzonderlijk.
Wie
zijn
nu
die
leeken?
Heer
Godfried
van
Malsen
en
graaf
Dirk
van
Utrecht
zijn
stellig
vrijen
geweest.
Maar
dan
volgt
Arnoldus
prefectus,
dezelfde,
die
als
Arnoldus
castellanus
in
dezen
tijd
her
-
haaldelijk
voorkomtEn
wat
is
deze
Arnoldus
van
zijn
maatschappe
-
lijken
stand?
Zonder
twijfel
een
ministeriaal.
Nog
meer:
zijn
zoon
Otto,
die
tusschen
1139
en
1156
als
kastelein
voorkomt,
is
evenzeer
nog
ministeriaal.
De
kasteleins
van
Utrecht
zijn
tot
1156
geen
vrijen,
edelen,
maar
servientes,
ministerialen,
dienstmannen
van
den
bisschop
2
.
Welnu,
waar
het
hoogere
ambt,
de
kastelenij
van
Utrecht,
nog
tot
na
het
midden
der
twaalfde
eeuw
door
ministerialen
wordt
bezet,
daar
mogen
wij
aannemen,
dat
Wolfert,
de
schout
van
Aemstel,
nooit
iets
anders
dan
dienstman,
dus
onvrije
is
geweest.
Dat
staat
te
vaster,
nu
wij
weten,
dat
ook
Wolfert’s
opvolger
in
Aemstel,
Egbert,
nog
ministeriaal
was.
Ter
Gouw
3
heeft
dat
blijkbaar
over
het
hoofd
gezien;
hij
spreekt
voortdurend
van
den
Aemstelheer,
alsof
het
boven
allen
redelijken
twijfel
verheven
was,
dat
Egbert
edelman
en
leenman
van
den
bisschop
van
Utrecht
was
4
.
Dat
hij
een
zoon
of
althans
aanverwant
van
Wolfert
was,
is
mogelijk
en
zelfs
niet
onwaar
-
schijnlijk,
in
aanmerking
genomen,
dat
in
dezen
tijd
ook
het
Utrechtsche
kasteleinschap
erfelijk
door
ministerialen
werd
bekleed.
Want
dat
Egbert
evengoed
als
Wolfert
ministeriaal
was,
is
volkomen
zeker.
In
twee
oorkonden
van
1131
5
heet
hij
alleen
Egbertus
de
Amestelle,
in
eene
van
1143®
Ekbertus
de
Amestelle,
eindelijk
ineen
stuk
van
1145
7
Dit
laatste
was
stellig
geheel
overbodig
en
ineen
geschiedkundig
werk
geheel
misplaatst.
Als
onze
schrijver
eindelijk
over
Wolfert
komt
te
spreken,
vertaalt
hij
ongelukkig
servientes
door
leemnamzen
en
brengt
daardoor
de
geheele
voorstelling
inde
war.
Dat
is
te
eigen
-
aardiger,
daar
hij
terecht
later
Egbert
zziinisterialis
dienstznan,
noemt
(blz.
75).
1
Pijnacker
Hordijk
in
Bijdr
.
v.
vad.
gesch.
en
oudh
.,
Vierde
reeks,
11,4
vlg.
2
T.
a.
p.
7.
3
I,
25
vlg.
4
Vander
Loos
noemt
terecht
Egbert
minister
ia
lis,
maar
spreekt
aan
den
anderen
kant
van
zijn
leenheer,
den
bisschop
van
Utrecht
(blz.
75
vlg).
In
het
algemeen
is
zijn
geheele
voorstelling
van
deze
verhoudingen
zeer
onzeker
en
verward.
5
Sloet,
Oorkondenhoek,
n°.
257;
Heda,
161.
6
Van
den
Bergh,
I,
n°.
124.
7
Sloet,
n°.
285.
49