Tekstweergave van GA-1910_JB008_00071
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
blijft,
dat
de
groote
vragen,
die
als
van
zelf
bij
iedere
stedegeschiedenisr
zich
opdringen,
door
hem
niet
zijn
gesteld
en
dus
ook
niet
zijn
beant
-
woord.
Hier
had
zijn
phantasie
te
vrijer
spel,
daar
over
de
oudere
geschiedenis
van
Amsterdam
zoo
wanhopig
weinig
documenten
zijn
bewaard
gebleven
Een
ander
gevolg
van
zijn
opvatting
was,
dat
voor
Ter
Gouw
hier
een
groot
terrein
niet
alleen
braak,
maar
ook
open
lag
voor
het
welig
ópschietende
zaad
der
hypothesen.
Met
snelle
beslist
-
heid
weet
hij
een
hypothese
op
te
stellen
en
daarnaast
ze
zoo
warm
aan
te
bevelen,
dat
hij
er
zelf
aan
gaat
gelooven
en
ze
als
een
wel
deugdelijk
geconstateerd
feit
tot
grondslag
neemt
voor
steeds
nieuwe
onderstellingen;
zoo
bouwt
hij
soms
getimmerten
op
van
onderstellingen,
waaraan
elke
reëele
grondslag
ontbreekt.
En
dat
alles
gaat
met
een
omslachtigheid,
die
wel
zeer
Nederlandsch
is,
maar
toch
zelfs
in
Neder
-
land
meer
in
woord
dan
in
geschrift
wordt
gehuldigd.
Men
zegt
zeker
niet
te
veel,
wanneer
men
beweert,
dat
de
acht
deelen
van
Ter
Gouw’s
Geschiedenis
van
Amsterdam
zonder
bezwaar
tot
op
de
helft,
wellicht
een
derde
zouden
kunnen
worden
gereduceerd.
Dat
is
trouwens
niet
alleen
een
gevolg
vaneen
in
docenten
zeer
lof
-
waardige
gewoonte
om
de
dingen
zeer
breed
te
zeggen,
ze
dan
nog
eens
te
herhalen
en
ze
een
volgenden
keer
nogmaals
te
recapituleeren.
Er
is
nog
iets
anders.
Ter
Gouw
had
zeer
veel
materiaal
verzameld
en
kon
de
verleiding
niet
weerstaan
dat
alles
te
gebruiken;
geen
stuk,
geen
brief,
geen
oorkonde,
geen
resolutie,
geen
bericht
mocht
onbenut
blijven.
Vandaar
dat
hij
inde
noodlottige
fout
is
vervallen
van
alles
te
zeggen,
wat
hij
weet;
hij
vertelt
alles,
wat
hij
heeft
gevonden,
brengt
het
te
pas
of
te
onpas
in
zijn
verhaal
en
vult
zelfs
soms
geheele
hoofd
-
stukken
met
historische
varia,
waarvoor
hij
elders
geen
plaatsmeer
had.
Wij
deelen
dus
vele
bezwaren,
die
de
heer
Vander
Loos
tegen
Ter
Gouw
en
zijn
werk
kan
inbrengen;
allicht
hebben
wij
er
nog
meer
dan
hij.
Maar
toch
doet
ons
de
wijze,
waarop
hij
over
Ter
Gouw
spreekt,
onaangenaam
aan.
De
Geschiedenis
van
Amsterdam
moge
gebreken
vertoonen,
zij
blijft
een
werk
van
beteekenis,
zelfs
in
menig
opzicht
een
monumentaal
boek.
De
grootste,
dooreen
ieder
te
erkennen
verdienste,
is
deze,
dat
het
werk
bestaat.
Zonder
onzen
Ter
Gouw
zouden
wijde
middeleeuwsche
geschiedenis
van
Amsterdam
niet
dan
met
de
grootste
moeite
kunnen
onderzoeken
en
behandelen.
Wat
hij
heeft
bijeengebracht,
grenst
aan
het
ongeloofelijke.
Als
bronnen
-
verzameling
is
zijn
werk
niet
alleen
buitengewoon
nuttig,
maar
een
-
voudig
onmisbaar.
Ook
de
heer
Vander
Loos
moge
bedenken,
dat
hij
zonder
Ter
Gouw
vermoedelijk
geen
stap
zou
kunnen
zetten
op
het
dan
nog
veel
onzekerder
terrein
van
Amstel’s
oude
geschiedenis.
46