Tekstweergave van GA-1909_JB007_00151
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
meer
naar
voren
te
brengen,
mits
zorgend
voor
het
bejukken
of
be
-
schoeien
van
den
wal,
terwijl
op
hunne
kosten
ook
een
stuk
van
het
huis
op
den
hoek
van
de
Zoutsteeg,
dat
te
ver
buiten
de
rooilijn
vooruitstak,
werd
weggebroken
1
).
Reeds
vroeger
hadden
de
bewoners
tusschen
Y
en
Oudebrugsteeg
evenzeer
hunne
huizen
~uitgesteld”,
dat
is
naar
voren
gebracht.
Zoo
maakten
de
zestiende-eeuwsche
Amster
-
dammers
de
kade
langs
het
Damrak
smaller,
niet
vermoedend
dat
hunne
negentiende-eeuwsche
nazaten
aan
het
verbroeden
van
den
weg,
ja
zelfs
aan
het
dempen
der
rivier
zouden
gaan.
’t
Is
hier
de
plaats
om
nog
iets
te
zeggen
overeen
anderen
druk
gebruikten
toegangsweg
naar
de
Plaetse,
namelijk
de
Waag-
of
Vogelsteeg,
die
ten
Noorden
van
het
Stadhuis
tusschen
het
plein
en
den
N.
Z.
Voorburgwal
liep,
en
die
omstreeks
1525
van
nog
meer
beteekenis
werd
doordat
de
vleeschhal
er
gevestigd
werd.
De
vroegere
vleeschhal
had
waarschijnlijk
gestaan
inde
Nes,
op
den
hoek
van
de
Halsteeg,
en
het
was
gewoonte
ook
op
den
Dam
vleesch
te
koop
te
bieden,
ja
zelfs
er
soms
beesten
te
slachten.
Den
17
den
Januari
1525
werd
afgekondigd
dat
van
Mei
af
„alle
vleyshouders
ende
alle
andere
hen
generende
mit
vleysch
te
vercoopen”
moesten
staan
„inde
Halle,
die
men
nu
toe
-
maect”").
In
Juni
kochten
Burgemeesteren
daarop
van
de
Regenten
van
het
Sint
Pietersgasthuis
voor
ƒl3B
een
huis
„inde
Waeghesteghe
benefifen
’t
Vleyschhuys”
3
).
’t
Werd
afgebroken,
en
’t
Gasthuis
mocht
de
afbraak
behouden.
Zoo
kwam
daar
wat
meer
ruimte,
en
kon
de
Magistraat
eene
poging
doen
om
„die
Plaetse,
voer
de
Stede
huys,
die
veeltijts
beset
werdt,
mit
wortelen,
uden,
baneken,
fruyt
ende
dierge
-
lijcke
waeren,
dat
men
die
nyet
en
mach
gebruycken”,
van
dit
alles
te
zuiveren
„tot
gerijflickheyt
van
den
wanderenden
man”.
De
handelaars
in
al
het
bovengenoemde
werden
nu
verwezen
naar
„de
noordtsyde
van
den
halle,
onder
den
luyfenen,
aldaer
geordineert,
ende
oick
voer
an
den
halle,
an
beyden
zyden
van
den
duer
tot
die
trappen
toe”.
Tegen
Mei
kon
men
„huyskens”
huren,
terzijde
van
de
hal
„dicht
ant
huys
genoemt
dat
Hoefyser”.
Men
wilde
het
den
kooplui
smakelijk
maken,
en
daarom
heet
het
zoo
gemoedelijk
mogelijk
inde
keur:
„Soe
wie
daer
gaeynghe
in
heeft,
zal
den
burgermeesteren
oft
emmandt
van
dien
mogen
anspreken,
die
eenen
ygelicken
een
goet
troistelick
woort
sullen
gheven
van
cleyn
geit
daerevoere
uuyt
te
keren”
4
).
’tWas
echter
niet
zoo
gemakkelijk
den
Dam
vrij
te
krijgen.
Zelfs
de
handelaars
1)
le
Groot-Memoriaal,
fol.
291
v
O
.,
cf.
fol.
328
v°.
2)
Keurboek
D,
fol.
104.
3)
le
Groot-Memoriaal,
fol.
284.
4
)
Keurboek
D,
fol.
105.
119