Tekstweergave van GA-1903_JB002_00018
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
het
oude
stadhuis
weer
aan
de
stad
ter
beschikking
te
stellen
en
het
zooveel
doenlijk
in
zijn
ouden
staat
van
vóór
1808
te
herstellen,
doch
waarin
tevens
ontraden
werd
elk
plan
om
de
bureaux
van
den
Stede
-
lijken
Dienst
daarheen
te
verplaatsen,
dewijl
aan
de
eischen
vaneen
huishoudelijke
inrichting
naar
onzen
tijd,
niet
dan
ten
koste
van
den
oorspronkelijken
staat
van
het
gebouw
zou
kunnen
worden
voldaan.
De
nieuwe
bestemming
van
het
gebouw
zou
dan
slechts
kunnen
worden
bepaald
voor
die
gelegenheden,
waarbij
de
stedelijke
overheid
feestelijke
ontvangsten
en
andere
ceremonieele
plichten
had
te
vervullen.
Een
andere
gebeurtenis
wekte
de
belangstelling
van
ons
bestuur
in
niet
mindere
mate
in
het
najaar,
toen
nl.
uit
de
gemeentebegrooting
de
mogelijkheid
bleek,
dat
de
bruggen
aan
de
Reguliersgracht
zouden
worden
veranderd,
waardoor
de
vrees
scheen
gegrond
dat
zou
besloten
worden
tot
algeheele
demping
van
deze
gracht
ten
behoeve
van
het
nieuwe
tramplan.
Het
is
IJ
bekend
dat
wij
niet
achterbleven
om,
gelijk
andere
vereenigingen,
mede
te
getuigen
en
krachtig
ons
protest
te
doen
hooren
tegen
een
plan
dat
ten
eenenmale
de
eischen
zou
miskennen,
die
ieder
rechtgeaard
Amsterdammer
moet
laten
gelden,
waar
het
om
het
om
het
behoud
gaat
vaneen
der
sierlijkste
en
meest
typische
deelen
der
oude
stad.
Op
een
vergadering
van
onze
Yereeniging,
14
October
gehouden,
ondervonden
wij,
dat
wel
niet
velen,
doch
althans
gezag
-
hebbende
en
oordeelkundige
leden
aan
onze
roepstem
tot
overleg
hadden
gehoor
gegeven
en
dat
een
belangrijke
meerderheid
instemde
met
het
ontwerp
van
adres
van
onzen
voorzitter
aan
den
Raad
om
de
memorie
-
post
op
de
Begrooting
betreffende
de
bruggen
aan
de
Reguliersgracht
niet
onveranderd
aan
te
nemen,
doch
B.
en
W.
uitte
noodigen
dien
post
op
een
zoodanig
bedrag
te
brengen,
dat
die
bruggen
inden
be
-
staanden
vorm
zouden
kunnen
worden
hersteld.
Tevens
werd
de
hoop
uitgesproken
dat
de
eischen
van
schoonheidszin
niet
achter
zouden
gesteld
worden
bij
eenig
andere
overweging,
waar
het
gaat
om
de
handhaving
van
het
eigenaardig
karakter
van
onze
stad,
dat
haar
juist
zulk
een
hoogen
rang
doet
innemen
boven
buitenlandsche
steden
en
welks
ongeschonden
bewaring
alzoo
bij
de
behartiging
der
stedelijke
belangen
een
eerste
plaats
behoort
in
te
nemen.
Verder
hebben
wij
nog
te
vermelden
dat
wij
meenden
namens
de
Vereeniging
te
moeten
voldoen
aan
het
verzoek
van
,den
Oudheidkundigen
Bond”
om
bij
de
Kroon
onze
adhaesie
te
betuigen
met
het
door
dien
Bond
aan
Haar
gezonden
adres
betreffende
het
benoemen
van
eene
Commissie
in
zake
het
behoud
van
onze
vaderlandsche
gebouwen
en
monumenten.
Ook
dacht
het
ons
inden
geest
van
onze
Yereeniging
te
handelen
4