Tekstweergave van NL-ZtGAZ_Wb_18870326_001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
De
Weekbode
verschijnt
geregeld
elken
Zaterdag,
prijs
in
de
8
maanden
f
0.75
en
franco
per
post
10.85;
afzonderlijke
Nommers
10
Cents
ADVERTENTIËN
voor
dit
Blad
wor-
den
ingewacht
tot
Zaterdagmiddag
12
uur.
INGEZONDEN
STUKKEN
en4.
ui-
terlijk
tot
Vrijdagavond
S
nur-
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER
en
WETHOUDERS
der
gemeente
Zeist,
:
Gnilet
op
art,
18
der
wet
van
den
4
December
1872
(staatsblad
0,
184);
Breng)en
ter
algemeene
kennis,
dat
er
gelegenheid
tot
koste-
Ooze
inenting
en
herinenting
voor
de
ingezetenen
dezer
gemeente
zal
gegeven
worden,
op
donderdag,
den
7
April
1887,
des
namiddags
van
l
tot
2
uur,
in
het
bijgebouw
van
het
gemeeutehuis
(ingang
Mauriksteeg).
Zeist,
den
25
Maart
1887.
Burgemeester
en
wethouders
voornoemd,
G.
COSTERMAN,
voorzitter.
W.
A.
BOESCHOTEN,
secretaris.
De
BURGEMEESTER
der
gemeente
Zeist,
Brengt
ter
kennis
van
belangbebbenden,
dat
op
vrijdag,
den
1
en
daterdag,
den
2
April
1887,
van
des
voormiddags
10
tot-
des
namiddags
}
nor,
in
het
gemeentehvis
alhier,
zal
worden
gevaceerd
tot
afgifte
van
attestatiën
de
vita
voor
pensioenen
over
het
eerste
lnmr_tcal
1887,
Zeïst,
den
25
Moart
1887.
De
burgemeester
voornoemd,
G,
COSTERMAN.
BURGEMEESTER
en
WETHOUDERS
der
gemeente
Zeist,
Gezien
de
lijst
van
de
boekeu
der
schoolbibliotheek,
die
uitze-
goven
en
nog
viet
teruggebracht
zijn;
Noodigen
ieder,
die
nog
bceken
ir
zijn
beit
heeft,
nit,
deze
de
volgn_:fl...
week
inteleveren
bij
het
hoofd
der
openbare
school
alhier,
ten
einde
zich
voor
orasngemaambeden
te
vrijwaren.
Zeist,
den
25
Maart
1887.
Burgemeester
en
wethouders
voornoemd,
G.
COSTERMAN,
voorzitter.
W.
A.
BOESCHOTEN,
secretaris,
Gevonden
op
den
openbzren
weg
te
Zeist
:
ecn
purtemonnaie
met
eenig
geld.
f
eRe::h!hebneade
vervoege
zich
ter
terugbekoming
bij
den
burge-
ester,
22
Maart.
Deze
datum
was
voor
onze
Oostelijke
buren
niet
alleen,
zooals
ook
voor
ons,
het
officiëele
begin
der
Vier
en
twintigste
Jaargang
—
A°.
1887
—
No.
12
voor
Zeist,
Driebergen
en
Omstreken,
Zaterdag
26
Maart.
lente,
maar
tevens
een
heugelijk
feest,
de
90ste
verjaardag
van
den
Duitschen
Keizer,
den
Keizer,
die
menschelijkerwijs
gesproken
een
vernieuwd
Duitsch
Riijk
uit
den
doodslaap
deed
opstaan.
Als
goede
buren
willen
we
ons
hartelijk
mee
verheugen
en
de
blijdschap
deelen,
die
dinnen
en
over
onze
grenzen
getoond
werd.
Want
dat
de
Duitschers,
die
bun
vaderland
verlieten,
hier
in
den
vreemde
niet
minder
dan
hun
landgenooten
elders
het
groote
voorrecht
van
’s
Keizers
verjaar-
dag
zoo
luisterrijk
mogelijk
herdachten,
wie
denkt
er
om
’t
hun
kwalijk
te
nemen
?
Integendeel,
zooals
zij
kouden
instemmen
met
onze
Oranjeliederen,
zooals
zij
voor
onzen
Oranjevorst
hun
goede
wen-
schen
en
gebeden
opzonden,
zoo
willen
wij
hun
goede
voorbeeld
volgen,
hun
van
harte
gelukwen-
schen
met
den
gevierden
dag
en
met
hen
bidden,
dat
God
dit
grijze
hoofd
beware
en
de
Hohenzollern
doe
leven.
Men
moet
wel
van
steen
zijn
om
koud
te
blijven,
wanneer
men
de
opgetogenheid
van
eên
dankbaar
volk
aanschouwt.
n
wij,
die
in
ons
midden
zooveel
bewijzen
van
trouwe
aanhankelijkheid
kunnen
waar-
nemen,
zouden
ongevoelig
blijven?
Waar
onze
eigen
Koning
voorgaat
en
’s
Keizers
verjaardag
niet
on-
gemerkt
laat
voorbijgaan,
zouden
zijn
onderdanen
doen,
alsof
de
zaak
hun
niet
aanging?
De
oude
Keizer
is
alle
eere
waardig
en
het
Duitsche
rijk
vierde
een
merkwaardig,
een
schoon
feest.
Niemand
behoeft
te
vreezen,
dat
hij
gebrek
aan
vaderlandschen
zin
verraadt,
wanneer
hij
instemt
in
’t
driemaal
Hoch!
den
Keizer.
Bijgedachten
van
annexatie,
van
Duitschen
invloed
of
concurrentie
komen
hier
uiet
te
pas,
Als
we
die
nooit
of
nergens
uit
het
hoofd
kunnen
zetten,
zeg
dan
ook
maar
dat
de
kunst
verleerd
of
nooit
geleerd
is
om
zich
met
iemand
in
de
wereld
te
verblijden,
al
is
’t
uw
naaste,
’t
Is
altijd
heerlijk,
wanneer
men
zien
mag,
dat
een
buurt
of
een
geheel
dorp
deelt
in
de
vrugde,
die
een
geacht
inwoner
te
beurt
viel.
Én
zullen
we
dan
als
buurvolken
onverschillig
blijven
voor
elkanders
vreugde,
een
vreugde
die
de
hechtste
steun
ís,
voor
maatschappelijke
welvaart,
vrede
en
Feuilleton.
5
VERLOOCHEND.
DOOR
C.
H.
P.
VAN
OOSTERZEE.
uHet
zwervend
leven
dat
ik
na
mijn
verlies
was
gaan
leiden,
het
doortrekken
van
plaats
tot
plaats,
alles
om
afleiding,
om
rust
te
zoeken,
noopte
mij
Emy
aan
de
zorgen
mijner
eenige
zuster
toe
te
vertrouwen.
Maar
vreemd
zijn
wij
elkaar
daarom
toch
niet
geworden!
Zoo
dikwijls
ik
kon
bezocht
ik
haar
en
toen
ik
mij
voor
goed
op
deze
plaats
nederzette,
had
ik
geen
vuriger
wensch
dan
het
lieve
kind
om
mij
heen
te
zien
Maar
dit
verlangen
werd
door
de
goede
zuster
niet
recht
be-
grepen;
eerst
wilde
zij
Emy’s
l6de
levensjaar
afwachten
alvorens
haar
hierheen
te
brengen.
Ik
moet
dus
nog
ééón
*
jaar
geduld
hebben,
Sammy,
en
dan
zult
ge
haar
zien
en
leeren
kennen
en
het
met
mij
eens
zijn,
dat
zij
spre-
kend
gelijkt
op
.…
dit
heerlijk
schoone
vrouwenkopje
!”
Nogmaals
boog
de
oude
man
zich
over
mijn
schilder-
stukje
heen
en
drukte
een
langen
kus
op
het
lachend
gezichtje;
toen
zocht
zijn
betraande
blik
naar
mijn
hand
en
die
hartstochtelijk
in
de
zijne
klemmende,
zeide
hij
innig:
„Gezegend
de
vrouw
die
u
het
leven
gaf!”
Zon-
der
goed
te
weten
waarom,
trok
ik
met
een
snelle
bewe-
ging
mijn
hand
terug
en
sprak
nog
eens
over
Emy.
Nooit
had
ik
Maurits
Haze
met
een
mijner
klachten
omtrent
de
liefdeloosheid
mijner
moeder
lastig
gevallen,
vreemd
was
’t
daarom
niet
hem
zoo
te
hooren
spreken,
maar
mij
sneed
’t
toch
door
de
ziel.
Omgang
had
Mau-
rits
Haze
met
niemand
als
met
één
vriend,
die
bij
sinds
het
laatste
jaar
niet
meer
teruggezien
had
Mijne
moe-
der
was
hem
dus
slechts
van
uiterlijk
bekend,
en
waar-
schijnlijk
had
hiij
ook
nimmer
kunnen
vernemen
...
wie
zij
eigentlijk
was
.…
Maar
stil,
stil,
mijn
arm
hart,
her-
denken
wij
nu
niet
meer
d_1e
vreeselijke
ontdekking,
maar
laten
wij
ons
verdiepen
in
de
gouden
droomen
van
den
toekomst
...
die
toch
weer
niets
als
nieuwe
smarten,
nieuwe
tranen
brengen
kon!
O,
hoe
vurig,
hoe
geloovig
heb
ik
ééns
mijne
handen
tot
het
gebed
gevouwen
en
gesmeekt
om
de
liefde
mijner
moeder,
hoe
gewillig
en
geduldig
herhaalde
ik
op
Martha’s
schoot
dat
eerste,
korte
kindergebedje:
Lieve
Vader
die
in
den
Hemel
woont!
….
Gij,
die
gelooft
dat
de
reinste
onzer
gebeden
genadige
verhooring
vinden,
bidt,
bidt,
o
verzuim
het
gebed
dan
nimmer,
maar
haal
uwe
schouders
niet
minachtend
op
wanneer
er
een
is
die
aarzelt
en
twijfelt
en
wankelt!
Wat
heb
ik
háár
gedaan,
wat
heb
ik
in
de
wereld
misdaan
om
gedoemd
te
zijn
den
bitteren
beker
des
lijdens
tot
op
den
bodem
te
ledigen?
Met
welk
recht
vernietigt
de
vrouw,
die
het
kind
tot
dit
leven
oproept,
de
schoonste
opwellingen,
de
reinste
aandoeningen
van
zijn
hart,
en
met
welk
recht
bindt
zij
het
alles
geloovende
kind
een
blinddoek
voor
de
oogen?
Wordt
de
man
niet
groot
op
de
knieën
der
moeder?
Is
het
niet
waar
dat
de
toekomst
der
menschheid
in
de
hand
der
vrouw
ligt?
Maar
ge-
noeg,
genoeg!
Staken
wij
die
eeuwige
klacht,
die
niet
schijnt
te
kunnen
zwijgen
en
herhalen
wij
niet
meer
’tgeen
reeds
duizendmalen
is
gezegd
geworden.
Riijk
aan
geluk
kan
’t
leven
hier
beneden
toch
nooit
worden,
en
die
op
aarde
zoekt
naar
rust
en
vrede,
is
niet
veel
wijzer
dan
het
spelend
wichtje,
dat
grijpt
naar
de
grillige
schaduwen
op
den
naakten
muur.
Vrede
en
geluk
—
helaas,
na
een
gejaagden,
hoopvollen
strijd,
zien
wij
eerst
ons
vruchteloos
streven
in,
en
de
avond
des
levens
is
dan
den
morgen
onzer
dagen
gevolgd
en
de
rust
is
ons
nog
verder
ontvloden
!
Reeds
was
er
een
maand
na
Maurits
Haze’s
geboorte-
dag
voorbij
gegaan,
toen
ik
op
een
vroegen
morgen
mijne
schreden
naar
zijn
eenzaam
gelegen
kluisje
richtte.
Ofschoon
ik
hem
zooals
altijd,
reeds
aan
den
arbeid
dacht
te
vinden,
bevreemdde
mij
ditmaal
zijn
volslagen
werkeloosheid.
Zooals
hij
daar,
met
gebogen
hoofde
en
de
armen
kruiselings
over
de
borst
geslagen,
weder
voor
mijn
schilderstukje
verdiept
scheen,
kwam
onwillekeurig
het
denkbeeld
bij
mij
op,
dat
hij
in
deze
houding
de
nacht
moest
hebben
doorgebracht.
Het
dooreengewoelde
Advertentiën
van
1—5
regels
is
50
Cts.
3/2
maal,
elken
regel
meer
10
Ct.
Grooteregels
naar
plaatsruimte.
Brieven
franco
bij
den
uitgever
C.
AVIS
JZN.
te
Zeist.
ordeP
Want
waarlijk
is
bet
in
deze
dagen
wel
dubbel
de
overweging
waardig
van
hoeveel
belang
het
is
trouw
te
zijn
aan
zijn
vorst.
Er
worden
zooveel
banden
los
gemaakt,
er
wordt
met
zooveel
gevoelens
gespot,
zooveel
heiligs
en
goeds
wordt
voor
senti-
mentaliteit
of
weekelijkheid
uitgekreten,
dat
het
waarlijk
meer
dan
zaak
is
de
oude
goede
banden
nauwer
aan
te
halen
en
het
te
prijzen,
wanneer
ze
in
waarde
gehouden
worden.
Waarschijnlijk
heeft
Berlijn
nimmer
een
vorsten-
stoet
aanschouwd,
zoo
talrijk
en
schitterend
als
nu
den
griijzen
monarch
kwam
gelukwenschen.
Maar
een
negentigjarig
Keizer
is
ook
een
bijzonderheid,
die
niet
elken
dag
voorkomt.
Ook
zonder
de
geschiedrollen
op
te
slaan
en
na
te
pluizen
is
men
daar
zeker
van.
Maar
niet
alleen
eene
bijzonderheid,
ook
een
zegen
is
deze
hooge
ouderdom.
Een
lang
leven
is
een
gunst
Gods,
maar
voor
Duitschland,
voor
geheel
Europa
is
dit
lange
leven
van
buiten=-
gewone
beteekenis
en
ook
de
onverschilligste
op-
merker
kan
de
merkwaardigheid
niet
ontgaan,
van
welken
grooten
invloed
de
oude
mannen
voor
onzen
tiijd
zijn.
Daarin
zegt
de
Voorzienigheid
een
woord,
dat
tot
luisteren
noopt.
De
herinnering
aan
de
jeugd
van
dezen
negen-
tigjarige
brengt
ons
de
voorstelling
van
verwarring,
woeling,
onderdrukking.
Als
er
een
profest
geweest
was,
die
over
de
wieg
van
Koningin
Louise’s
Zoon,
t
tafereel
van
den
pas
gevierden
feestdag
had
op-
gehangen,
men
zou
hem
niet
hebben
kunnen
ge-
looven.
En
toch,
de
tijden
zijn
voorbij
gegaan
en
om
dit
achtbaar
hoofd
straalt
thans
een
zon
van
eer,
roem
en
grootheid.
Zijn
er
ook
over
dezen
levensweg
zware
schaduwen
getrokken,
aan
den
„avond
is
het
licht,
helder
licht.
Bn
schoon
is
het,
dat
de
Duitsche
keizer
in
al
zijn
hoogheid,
zich
viet
schaamt,
Gode
de
eer
te
geven:
„Het
is
Gods
wil
geweest,
dat
ik
dezen
dag
heb
mogen
beleven
!”
Vele
duizenden
onderdanen
voegen
er
bij:
„Moge
t
Zijn
wil
zijn
nog
vele
dagen
daartoe
te
doen”
en
wie
zou
met
die
bede
niet
instemmen?
De
na-
tuurlijke
partijdigheid
der
volken
moge
op
zulk
een
feestdag
zwijgen
en
de
mogelijkheid
van
ons
mee
te
verheugen
ons
een
voorsmaak
geven
van
den
haar,
de
matgeele
tint,
deed
mij
zelfs
vermoeden
dat
de
een
of
andere
herinnering
hem
had
meêgesleept
naar
zijn
gelukkig
verleden
.….
arme,
trouwe,
dierbare
vriend
!
Wel
mocht
hij
zich
verdiepen
in
dat
sinds
lang
vervlo-
gene
tijdperk
van
hoop
en
leven!
Na
den
dood
toch
zijuer
Emilie
scheen
in
zijn
werkkracht
een
stilstand
te
zijn
ingetreden;
koesterde
men
vroeger
hooge
verwach-
tingen
omtrent
den
genialen,
jongen
schilder
—
nu
ver-
wekte
zijn
náam
hoogstens
een
verwonderd:
„Leeft
die
nog,
mij
dacht
dat
hij
reeds
lang
gestorven
was?”’
De
humoristische,
geestige
denkbeelden
die
eenmaal
uit
elk
zijner
kunststukjes
zoo
duidelijk
te
voorschijn
waren
ge-
treden,
hadden
langzamerhand
de
plaats
moeten
ruimen
voor
verwarde,
onzamenhangende,
soms
onverklaarbare
voorstellingen
zijner
gedachtenwereld.
Weinigen
die
ze
begrepen,
en
werden
ze
al
eens
doorgrond
—
dan
haalde
menigeen
de
schouders
op,
terwijl
het
flauwe
glimlachje
van
medelijden
getuigde
met
het
geschokte
brein
des
armen
schilders.
Koopers
waren
er
niet
veel;
door
tweeden
en
derden
gingen
zij
van
hand
in
band,
tot
eindelijk
moedeloos
door
het
lange
wachten,
eene
kleine
som
ve1"
’
beneden
de
waarde,
gretig
werd
aangenomen.
;
In
gepeins
verzonken
bleef
ik
hem
een
oogenblik
aan-
staren,
toen
een
klein,
ineengefrommeld
stukje
papier
mijn
aandacht
trok,
vooral
’t
fijne
schrift
kwam
zoo
bekend
voor...
onwillekeurig
strekte
ik
er
begeerig
de
hand
naar
uit...
verschrikt
keerde
Maurits
Haze
zich
om,
en
met
een
angstig
gebaar
de
kamer
rondziende
zeide
hij
fluisterend,
als
uit
een
droom
ontwakende
op
het
opgeraapte
stuk
papier
wijzende:
„Je
hebt
het
immers
niet
gelezen,
niet
waar
Sammy
?”
„Neen
toch
niet!”
antwoordde
ik
onbevangen”
ymaar
’t
i
een
schrij-
ven
van
mijne
moeder
—
ik
meende
ten
minste
haar
handschrift
te
herkennen.”
‚Blijkbaar
had
Maurits
Haze
mijne
laatste
woorden
niet
vernomen;
een
lucifer
aanstekende
verbrande
hij,
tot
mijne
niet
geringe
verbazing,
het
briefje.
„’t
Ís
misschien
beter,
zooals
zij
zegt,
mijn
jongen,”
vervolgde
hij
langzaam,
meer
tot
zichzelf
dan
tot
mij,
:
Wordt
vervolgd.