Tekstweergave van NL-ZtGAZ_Wb_18720323_003
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
getuigt
hij
van
Prins
Willem,
dat
de
Reformatie
van
nu
af
(namelijk
in
1568)
het
middelpunt
van
zijn
leven
en
streven
was,
en
in
eene
eeuw,
waarin
verdraagzaamheid
eene
ondeugd
was,
had
hij
den
moed
,
om
haar
als
eene
deugd
aan
te
kweeken.
Zijn
godsdienst
was
niet
een
dekmantel
voor
zijne
plan-
nen
,
maar
eene
vertroosting
in
zijne
rampen.
Om-
trent
de
instructie,
door
den
Prins
in
1572
aan
Sonoy
gegeven,
teekent
Motley
aan:
»Zie
dat
het
Woord
Gods
vrij
verkondigd
wordt,
zonder
evenwel
de
Roomsche
Kerk
in
de
vrijheid
van
haar
gods-
dienstoefening
te
hinderen.”
‚
Mr.
J.
van
Lennep
in
zijne
geschied,
van
Noord-
Nederland
verzwijgt
ook
geenszins
de
grondoorzaak
van
den
80
jarigen
krijg
onzer
vaderen,
Zoo
zegt
hij:
»aan
het
hoofd
der
ééne
partij,
die
er
zich
hoofd-
zakelijk
op
toelegde
’s
Konings
verordeningen
op
het
stuk
der
ketterij
te
ondersteunen,
stond
de
,
zoo
machtig
geworden
Kardinaal
Granvelle.”
En
wat
verder
in
hetzelfde
deel
beweert
deze
schrijver
ten
opzichte
van
het
plan,
om
Prins
Willem
den
Jste
te
vermoorden:
»Een
gewetenszaak
maakte
Filips
hier
niet
van;
zelfs
scheen
het
hem
een
verdienstelijk
werk,
het
hoofd
der
ketterijen
weg
te
ruimen.
De
moordenaar
Balthazar
Geeraerts
was
door
een
Min-
derbroeder
van
Doornik
en
een
Jezuit
van
Trier
in
zijn
toeleg
gesterkt
geworden.”
Wat
betreft
de
beweering,
dat
van
weerszijden,
zoowel
van
Roomsche
als
van
Onroomsche,
van
Spaan-
sche
als
Nederlandsche
zijde,
gruwelen
gepleegd
zijn,
bierop
worde
met
een
paar
regels
uit
het
handboek
van
Groen
geantwoord:
»Ook
dezerzijds
zijn
gruwelen
begaan,
maar
«.
meestendeels
uit
weerwraak,
bij
de
herinnering
aan
vijftigjarigen
gewetensdwang;—
b.
in
geen
vergelijking
wat
het
getal
betrefs;,
met
die
der
tegenpartij
(bij
haar
was
regel,
wat
dezerzijds
uitzondering
was);
c.
doorgaans
gestraft;
bij
den
Spanjaard
lang
goedgekeurd
en
aangemoedigd.
Attentiel!
In
het
vorig
No.
van
dit
Weekblad
werd
door
een
werkman
het
denkbeeld
geuit,
om,
in
plaats
van
de
Christelijk-nationale
viering
op
1
April,
de
loonen
te
verhoogen.
Wij
kunnen
niet
begrijpen,
hoe
eene
Christelijk-
nationale
viering
op
4
April
tegenover
loonsverhoo-
ging
kan
staan,
maar
wel
komt
het
ons
voor,
dat
het
laatste
veeleer
eene
vrucht
van
het
eerste
kan
zijn.
Wat
het
denkbeeld
zelf
betreft:
loonsverhooging
—
‘hierop
is
reeds
meermalen
in
dit
blad
gewezen,
en
‘dit
verdient,
vooral
nu
het
ook
van
de
zijde
eens
werkmans
geuit
wordt,
ten
zeerste
aanbeveling.
Slechts
door
de
Christelijk-nationale
pogingen
van
werkgevers
en
werkbazen
en
ambachtslieden
en
ar-
beiders
kan
deze
sociale
kwestie
opgelost
worden,
Te
Amsterdam
is
in
de
Metselaars-vereeniging
voorge-
steld,
om
het
loon
tot
18
ct.
per
uur
te
verhoogen.
Men
vertrouwt,
dat
dit
later
op
20
ct.
zal
worden
.gebracht,
De
bazen
zullen
de
billijkheid
van
dit
voorstel
zeker
erkennen.
Zij
zijn
het
niet,
maar
de
werkgevers,
die
ten
slotte
betalen.
Aan
elken
on-
houdbaren
toestand
moet
een
einde
worden
gemaakt
en
door
samenwerking
van
patroon
en
werkman
kan
dit
zonder
schokken
plaats
hebben.
Zoo
mag
hier
ook
wel
ernstig
en
algemeen
aan
de
loonsverhooging
der
arbeiders
worden
gedacht.
leder
vlijtige
arbeider
mag
toch
minstens
f
1
per
dag
verdienen,
niet
waar?
W.
In
de
vergadering
der
Commissie,
benoemd
tot
woorbereiding
eener
christelijk-nationale
feestviering
op
den
Ísten
April,
werd
door
den
Heer
van
Lennep
de
wensch
geuit,
dat
aan
te
vangen
met
dien
dag,
alle
werkbazen
in
deze
gemeente
mogten
besluiten
om
het
loon
hunner
ambachtslieden
te
verhoogen.
De
Heer
van
Lennep
meende,
dat
[dit
besluit
van
wege
de
klanten
wel
geen
tegenstand
zou
vinden,
wanneer
slechts
hetgeen
dezen
daardoor
meer
moesten
betalen
den
ambachtsman
ten
goede
kwam.
Het
was
gelijktijdig
met
de
mededeeling
in
het
Handelsblad
van
den
14den
Maart,
en
in
onbekendheid
daarmede,
dat
dit
voorstel
werd
geopperd,
en
er
bijgevoegd,
»dat
dit
1_net
regt
een
waardig
gedenkteeken
zoude
zijn
der
Teestviering.”
De
vraag
van
een
werkman
in
uw
blad
van
verleden
Zaterdag:
»Zoude
een
dergelijk
»monument
ook
in
onze
gemeente
niet
verre
weg
»te
verkiezen
zijn
boven.
elke
christelijke
nationale
’feest‚vìering
#
(SChijl’lbââ[‘
Uitgaande
van
een
mensch-
lievende
bedoeling)
bevatte
dus
in
haar
besluit
een
door
niets
geregtvaardigde
onregtvaardigheid.
tmist
2/;
279
'EEN
LID
DER
AFGETREDEN
COMMISSIE,
Wat
is
eigenlijk
Christelijk-nationaal?
Egne
eenvoudige
beantwoording
dezer
vraag,
kan
welligt
nuttig
zijn
en
schijnt
niet
overbodig;
zij
is
niet
moeijelijk,
wanneer
men
beide
woorden
in
hunne
Ware
beteekenis
beschouwd.
Christelijk
,
is
hetgeen
overeenkomt
met
de
Chris-
têh_]ke_leer‚
waarvan
de
Bijbel
de
kenbron
en
toets-
Zsflîe.n
is.
In
het
maatschappelijk
leven
is
dus
christe-
J::
matig
en
godzalig
te
leven;
te
bevorderen
wat
goed,
rein,
liefelijk,
welluidend
is;
onderdanigheid
en
gehoorzaamheid
aan
overheid
en
gestelde
magten,
in
alles
wat
miet
strijdig
is
met
het
geweten;
het
welzijn
des
naasten,
allereerst
en
allermeest
zijn
geestelijk,
naar
vermogen
te
behartigen;
tevreden,
mededeelzaam,
vriendelijk,
vreedzaam
te
zijn;
meer
op
op
eigen
gebreken
te
letten,
dan
op
die
des
buurmans;
regtte
verlangen
voor
allen,
maar
niet
minder
eigen
overtuiging
vrijmoedig
te
belijden
en
te
handhaven;
het
onderscheid
tusschen
goed
en
kwaad
niet
uit
het
oog
te
verliezen;
het
eerste
overal
en
bij
ieder
te
bevorderen,
het
andere
evenzeer
tegen
te
staan.
Al
het
tegenovergestelde
is
dus
onchristelijk.
Christelijk-nationaal
is
zijn
vaderland
lief
te
heb-
ben
op
een
Christelijk
standpunt.
Het
is
voor
alle
landgenooten
het
goede
te
wenschen
en
te
bevorde-
ren,
overeenkomstig
Gods
Woord,
wederom
als
ken-
bron
en
toetsteen.
Het
is
dus
echt
Christelijk-natio-
naal,
indien
men
b.
v,
wenscht,
dat
algemeen
de
toestand
onzer
werklieden
verbeterd
worde,
door
ver-
hooging
van
loon,
en
door
alle
andere
eerlijke
middelen;
bovenal
door
die,
welke
hun
in
huis
en
hart,
voor
tjd
en
eeuwigheid
rust
en
vrede
smaken
doen.
Voor
ons,
Protestantsche
Nederlanders,
is
het
nationaal
,
onze
volkshistorie
te
kennen;
te
herdenken,
en
leeren
verstaan,
wat
wij
aan
de
Hervorming,
die
ons
de
Christelijke
Jeer
door
den
ontketenden
Bijbel
heeft
wedergegeven,
te
danken
hebben;
te
herdenken
hoe
op
onzen
bodem
steeds
voor
niet-
hervormden
volkomen
vrijheid
van
godsdienst
heeft
bestaan;
zelfs
voor
de
Joden,
die,
overal
ver-
volgd,
in
Amsterdam
en
elders
hunne
synagogen
vrijelijk
hebben
mogen
opbouwen;
te
herdenken,
hoe
het
gouden
kleinood
der
gewetensvrijheid
door
de
voorvaderen
tot
den
duursten
prijs
is
gekocht;
hoe
de
edele
Willem
van
Oranje
en
zijn
Huis
daarin
zijn
voorgegaan;
hoe
het
eindelijk
onverdiende
ze-
geningen
Gods
zijn,
die
wij
boven
andere
landen
genieten
tot
op
den
huidigen
dag.
Al
het
tegenovergestelde
is
dus
anti-christelijk-
nationaal.
De
welwillende
Lezer,
die
deze
beschouwingen
deelt,
zal
wel
-zoo:
goed
willen
zijn
al
wat
onchriste-
tijk,
anti-nationaal,
en
anti-
Christelijk-nationaal
hee-
ten
moet,
bij
zich
zelven
op
te
noemen
en
overal
Christelijk-nationaal
te
bestrijden.
ZEIST,
Maart.
1872.
WEVe
OB
De
feestviering
van
1
April.
Ais
in
een
warmen
strijd
te
eenzijdig
op
de
pun-
ten
van
verschil
gelet
wordt,
is
het
eene
uitne-
mende
zaak
indien
iemand
opstaat
en
met
nadruk
wijst
op
de
punten
waarin
de
strijdende
partijen
het
eens
zijn.
Ik
zou
Mr.
Oosthoek
dan
ook
zeer
toege-
juicht
hebben,
indien
hij
verleden
week
geschreven
had:
»Katholieken,
gij
kunt
wel
niet
op
dezelfde
wijze
feest
vieren
als
wij
Protestanten,
nogthans
kunt
ook
gij
op
den
d4sten
April
u
verheugen;
want
door
het
innemen
van
den
Briel
werdt
ook
giij
van
de
10de
penning
bevrijd,
en
verkeert
gij
thans
in
een
beteren
toesland
dan
uwe
geloofsgenooten
in
Spanje.’’
Nu
heeft
mij
echter
zijn
stukje
in
de
Weekbode
ten
diepste
bedroefd.
Waarom?
Omdat
alleen
datgene
genoemd
wordt
waarover
Hervormden
en
Katholie-
ken
te.
zamen
kunnen
feest
vieren,
maar
al
het
overige,
waarover
de
Protestanten
zich
bovendien
en
teregt
zullen
verheugen,
ten
eenemale
geloochend
wordt.
Om
die
loochenin&
te
regtvaardigen
worden
de
weinige
Gorcumsche
priesters,
die
uit
weerwraak
gedood
werden,
en
andere
geestelijken,
die
meestal
vervolgd
werden,
omdat
zij
handlangers
van
Alva
waren,
op
ééne
lijn
gesteld
met
de
duizenden
die
om
hun
geloof
vermoord
Werden;
wordt
wel
de
ge-
loofshaat
vermeld,
maar
Niet
het
levend
geloof
van
zoovelen;
wordt
het
zeker
nooit
goed
te
keuren
verbre-
ken
van
stomme
beelden
gruwelijk
genoemd,
maar
ontbreekt
elk
bijvoegelijk
Naamwoord
bij
»de
brand-
stapels
der
Spaansche
inqUisitie”
;
wordt
geheel
voor-
bij
gezien
dat
onder
de
regering
van
Karel
V
er
nog
slechts
weinige
Lutheranen
Waren,
en
het
verbranden
bij,
de
meerderheid
nog
goedkeuring
vond,
terwijl
onder
de
regering
van
Philigs,
juist
ook
door
de
brandstapels
en
het
geloof
der
martelaren,
de
nieuwe
leer
al
meer
en
meer
doorgedrongen
en
een
groot
deel
der
bevolking
(getuige
de
beeldstorm
allerwege)
voor
de
Hervorming
gewonnen
was;
wordt
de
afzwering
van
Philips
niet
in
de
godsdienst,
enkel
in
de
10de
penning
en
in
des
konings
tyrannie
gezocht.
Maar
weet
Mr.
Oosthoek
het
dan
beter
dan
Marniz
van
St.
Aldegonde,
die
26
Julij
1581
schreef:
»Wij
ver-
werpen
den
koning,
ook
dewijl
hij,
gezworen
vijand
van
de
ware
Religie
en
van
Gods
woord,
in
geener-
lei
manier
het
Bestuur
des
lands
wil
hebben,
dan
op
voorwaarde
van
het
rijk
van
Christus
te
kunnen
uitroeijen.”
Onze
smart
over
het
stukje
van
Mr.
Oosthoek
is
te
grooter,
omdat
hij
geen
particulier
persoon
is,
maar
dat
aan
hem
het
onderwijs
van
een
groot
deel.
onzer
kinderen
is
toevertrouwd,
en
vooral
omdat
wij
in
het
stukje
van
dezen
Uitnemenden
onderwijzer
der
staatsschool,
de
wijze
meenen
te
zien,
waarop
in
die
school
door
het
gansche
land
de
geschiedenis
der
vaderen
onderwezen
wordt.
x
Laat
zich
die
treurige,
die
onware
beschouwing
der
vaderlandsche
geschiedenis
op
de
staatsschool
ook
verklaren?
O
voorzeker.
Waar
de
onderwijzer
‘kin-
deren
van
allerlei
geloof
voor
zich
ziet,
en
geen
kind
ergeren
mag,
daar
moet
hij
er
onvermijdelijk
toe
komen,
alleen
de
stoffelijke
oorzaken
van
den
op-
stand
onzer
vaderen
te
vermelden,
en
de
geestelijke
drangredenen
te
verzwijgen.
Van
den
vinger
Gods
kan
geen
oogeublik
sprake
zijn.
Op
de
staatsschool
kan
God
den
1sten
April
dan
ook
niet
goed
gedankt
worden.
Wilt
gij
een
bewijs?
Lees
nog
eens
aandach-
tig
het
stukje
van
Mr.
Oosthoek.
Van
Gods
leidingen
wordt
met
geen
enkel
woord
gewag
gemaakt,
Zijn
naam
niet
eens
genoemd.
Zulk
een
nadeeligen
in-
vloed
oefent
de
staatsschool
op
den
onderwijzer
uit.
Zij
maakt
hem
ongodsdienstig,
want
onwillekeurig
gaat
men
datgene,
waarover
men
nooit
spreken
mag,
gering
schatten.
.
O
diepe
weemoed
vervult
mijn
hart,
als
ik
be-
denk,
h0e
het
opkomend
geslacht
met
de
roemrijke
geschiedenis
zijner
vaderen
wordt
bekend
gemaakt.
Prins
Willem
van
Oranje,
Marnix
van
St.
Alde-
gonde,
zoudt
gij
u
niet
met
mij
bedroeven,
indien
gij
nog
eens
uit
uw
graf
opstondt
!
Philips
en
Alva,
giij
die
zoo
bang
waart
voor
een
bededag,
zoudt
gij
niet
juichen
als
gij
hoordet
wat
heden
ten
dage
ge-
schiedt
!
Een
volk
toch
dat
zijn
God
vergeet,
is
een
zekere
prooi’
van
den
eersten
den
besten
gewelde-
naar.
Daar
baat
geen
eendragt.
_O
God
heb
medelijden
met
mijn
dierbaar
vader-
land,
met
het
opkomend
geslacht.
ZEIST,
22
Maart
72.
Een
GEUZENZOON.
Hoewel
anoniem
schrijven
over
het
algemeen
afkeu-
ring
verdient,
is
het
echter
soms
goed,
vooral
in
eene
dorpsgemeente,
om
de
aandacht
van
de
zaken
niet
op
de
personen
te
doen
overgaan.
f
Aan
de
Ingezeten
der
gemeente
Zeist.
Het
Nationaal
feest
is
op
handen
ter
herdenking
aan
onze
Nederlandsche
voorouders
die
tachtig
jaren
onder
het
Spaansche
juk
gebukt
hebben
gegaan,
en
moe-
dig
volhardende
hebben
gestreden
tegen
een
moord-
lustig
volk
met
vervolging
en
knevelarij
bezield
on-
der
de
Regering
van
eenen
Alva
een
tiran
door
Philips
de
2e
van
Spanje
naar
de
Nederlanden
ge-
zonden
en
hoe
wonderbaarlijk
de
Goddelijke
Voor-
zienigheid
hen
van
dien
tiran
en
zijne
bende
heeft
verlost.
Het
is
bij
de
inneming
van
Brielle
door
de
Watergeuzen
op
den
1
April
1572
dat
de
grond
werd
gelegd
tot
eene
algemeene
en
eenparige
ver-
dediging
onder
het
bestuur
van
prins
Willem
de
le
van
Oranje,
die
zijn
bloed
voor
de
Nederlanders
veil
heeft
gehad
om
hun
te
hulp
te
snellen.
Denk
met
afgriijzen
aan
dien
barbaarschen
tiijd
hoe
uwe
voorouders
moedig
en
volhardende
vereend
hebben
gestreden
om
van
eenen
tiran
met
zijne
Spaansche
bende
te
worden
verlost.
Schaart
u
alzoo
eendrachtelijk
te
zamen
en
toont
dat
gijl.
nog
met
dienzelfden
geest
van
uwe
voorou-
ders
voor
uw
Vaderland
en
Oranje
bezield
zijt,
dat
als
wanneer
het
van
ul.
mogt
vereischt
worden
ook
altijd
bereid
zijt
om
ul.
onder
de
Baniere
van
Oranje
te
scharen,
om
tegen
alle
vreemde
overheersching,
tirannij
en
vervolging
te
willen
strijden.
Zeist,
20
Maart
1872.
Wiel.
vact
Klaarblijkelijk
alleen
met
het
oog
op
diegenen,
die
het
martelen
en
vermoorden
van
den
mensch,
het
beeld
Gods,
om
der
Godsdienst
wil,
prijsselijk,
en
het
vernielen
van
stomme
beelden
(waarbij
geen
bloed
gestort
werd)
na
45
jaren
van
sprakeloozen
druk
(1521-—1566),
afgrijselijk
heeten,
en
het
dus
met
leede
oogen
aanzien
,
dat
de
protestantsche
vreugde
over
het
daglicht
des
Evangelies
en
der
ge-
wetens-vrijheid
zich
in
vreugde
openbaart,
heeft
de
Heer
van
Lennep
de
volgende
dichtregelen
geplaatst
in
het
Utrechtsch
Dagblad
van
verleden
Zaterdag:
Aanstoot.
De
kat-uil
waart
bij
nacht
en
moordt
de
weereloozen,
Bij
daglicht
kruipt
hij
weg,
onnoozel
van
gezigt:
Want
duisternis
bedekt
den
gluipers-gang
der
boozen
.
Maar
wat
de
onnooz’len
redt
,
is
licht
,
is
eerlijk
licht
!
De
kat-uil
klaagt
bij
dag
»het
vogelvolk
wordt
lomper,
»Ja,durft
hem
werk’lijk
aan,
eenstemmig
van
getier”…
Wie
zich
in
’t
licht
verheugt,
grijpt
aanstonds
naar
geen
(domper,
Dus,
hindert
U
mijn
vreugd,
Uil!
pak
U
weg
van
hier!
Het
is
treurig
met
de,
hoofden
(of
met
de
harten)
gesteld,
waar
ontboezemingen
als
de
bo-
venstaande
nog
verkeerd
begrepen
(of
willekeurig
misduid)
worden.
De
Nederlander
is
zachtmoedig
en
geduldig,
maar
hij
laat
zich
niet
trappen
op
het
dierbaarste,
dat
hij
heeft!
Veel
zou
in
de
pen
blij-
ven,
waar
men
ons
maar
vredig
feest
liet
viergn!
Maar
ter
wille
van
die
menschen,
die
onze
geschie-
denis
martelen,
geliijk
hunne
geestverwanten
onze
voorvaders
hebben
gemarteld
—
ter
wille
van
die
menschen
ons
zelven
op
den
mond
slaan
en
niet
naar
‘onze
wijze
feestvieren,
dat
kunnen
wij
niet
!
ZrIsT
2|s,
79,
Facir
INDIGNATIO
V
ERSUM.
|